Er zijn maar weinig mensen waarmee je echt goede gesprekken kunt voeren. En als je dan, op een mooie dag, zo’n gesprek hebt, dan besef je ineens dat je dankbaar mag zijn. Dankbaar voor de lieve mensen om je heen. Dankbaar voor het feit dat er anderen zijn die echt begrijpen wat je bedoelt, en die je niet veroordelen om de keuzes die je maakt, maar je juist aanmoedigen om op de ingeslagen weg verder te gaan.
En ook dankbaar voor wat je hebt, voor wat het leven je wel gegund heeft, al is het soms zo moeilijk om dat nog te zien. En voor alles wat je op eigen kracht bereikt hebt.
Carnaval dus. Een kleurrijke hossende massa. En valentijnsdag. Twee hartjes op zijn wang, twee op de mijne.
En een onderbuikgevoel. Het had nooit zo mogen gaan, nooit. Hoe lang duurt deze pijn nog, ik verdien dit niet. Hij past waarschijnlijk gewoon niet bij me. Wat zouden die anderen denken als ze wisten… Waarom kan ik niet gewoon gelukkig zijn?
Geniet van het leven, maar wat als dat domweg niet gaat, hoe graag je ook zou willen? Ik kijk in zijn ogen. Twee prachtige ogen onder een olijke pruik, het staat hem geweldig, en wat is het fijn dat we samen zo veel leuke dingen kunnen doen. Waarom dan toch steeds dat verdriet?
Twee armen stevig om me heen. Hij houdt me warm, hij draagt me op handen. “Na een tijdje zal het hopelijk over zijn zodat je je alleen nog goed voelt”, zegt hij: “Ik zie toch de liefde in je ogen als we samen zijn.”
Hij ziet het goed. Maar wat als het steeds lijkt of die liefde me niet gegund is?
“Je kunt fysiologisch gezien niet langer dan anderhalf jaar verliefd zijn”, zei je, op je dokterstoon. Zoals dokters wel vaker dingen beweren die ze ooit ergens geleerd hebben, maar die je niet zo hard kunt stellen.
Ik ben het levende bewijs. Kijk mij hier nou staan. Ik tel nog steeds de uren af voordat ik je weer zie. Als een kind. Sta te dromen voor het raam, mijn hart gaat tekeer, kriebels in mijn buik.
En als je er dan eindelijk bent kan ik uren naar je kijken. Naar je ogen, je haar, je mond, hoe je lacht, hoe je praat, hoe je beweegt. Naar je hele lijf. Je hand vasthouden. Ik kan bijna niet van je afblijven als we in gezelschap zijn, dan wil ik je naar me toe trekken, je hoofd vastpakken, je zachtjes kussen. Tintelende vingers. Ik houd me in en denk aan hoe je ruikt als je gedoucht hebt, of juist niet, als de geur van de eau de toilette die je in het begin al had nog in je hals hangt.
En als ik je te lief vind, dan begin ik te huilen. Gewoon. Omdat dat blijkbaar moet. Omdat het nooit anders geweest is sinds ik je ken. Dan helpt nog maar één ding: jouw armen om mij heen.
Het kleinste mensje dat ik ooit heb gezien. Lief klein mensje, mooi klein mensje. Nog iets te klein misschien.
Je moet nog een beetje groeien voordat je hier naar buiten mag, groei maar gauw. Zodat we je op kunnen tillen en flesjes kunnen geven, en de bloemen laten zien en de bomen, je handje vast kunnen houden als je lopen gaat, kunnen lachen om je grapjes, en we zullen honderd verhalen vertellen en nog meer. Want we houden van jou.
Vorig jaar wenste ik dat er, na een heleboel pech tot aan het einde van 2013, geen tegenslagen meer zouden komen in 2014. Die wens is uitgekomen.
Maar ik vergat dat dat blijkbaar niet altijd betekent dat je een zorgeloos leven kunt leven. Wel heb ik van 2014 geleerd. Dat je altijd moet blijven geloven in jezelf en in de kracht van je intuïtie. Laat je niks wijs maken, laat je niet bang maken. Ook al lijk je anders dan anderen: wees de persoon die je bent, laat je niet tegenhouden om de dingen op jouw manier te doen, en pas als dat niet gaat zal je iets moeten veranderen. Aan de situatie wel te verstaan, zodat je kunt blijven uitdragen waar jij voor staat.
Opdat 2015 voor ons allemaal een zorgeloos en gelukkig jaar mag worden!
Een jaar geleden waaide het ook zo hard. Ik weet het nog precies.
Ik denk aan de telefoon, de bank en de trein, aan jou, je auto, de tranen, en aan de vakantie die het begin van mijn herstel had moeten zijn.
Het sloeg om in een hel, een onbegrijpelijke hel die me een jaar lang bezig hield. Waarom, dat weet ik nu wel maar toch begrijp ik het niet.
Ik tel de seconden. Een jaar geleden wist ik nog van niets. Maar vanavond zul je me opnieuw moeten troosten. Want jij deed me dit verdriet.
Het voorbije jaar liet me bijna alles van daarvoor vergeten. Alsof mijn leven leeg was in die tijd.
Maar niets bleek minder waar, ook toen was de diepgang daar, nu ik lees herinner ik me weer de strijd. De hoop en vrees. De referenties aan het eeuwig single zijn, maar ook de heimelijke verliefdheid op zo velen, keer op keer. En dan dat vluchten weer. Dat ik dus niet durfde, steeds maar wachtte, hoewel ik eigenlijk best wist dat het niet ging werken zo. En banger werd om in de toekomst spijt te hebben van kansen die ik niet gegrepen had.
Je moet dingen niet van het toeval af laten hangen, en al is dat wat ik al dacht, niets is gegaan zoals ik het had verwacht.
Maar de pijn en angst verzwakt. En nu zie ik weer wie ik was. Dat ik hield van de mensen, de natuur en de muziek. Hoe ik genoot, en nog steeds geniet van de herinnering. Welke grapjes ik maakte, en dat ze nog steeds grappig zijn. Dat ik blij kan worden van iets simpels, kleins, en dat ik niet bang moet zijn maar gewoon heel trots op het groots geluk dat er nu bij gekomen is.
Ik zette de melk in een kom in de magnetron opdat hij niet zo koud zou zijn aan mijn tanden.
En anderhalve minuut later dacht ik: oh jee, dit is natuurlijk veel te lang.
Warme melk. Wat moest ik daar nou mee?
Warme melk is lekker. Als ik de helft nu op zou drinken, en het daarna weer aan zou vullen met melk uit de koelkast, zou het precies goed zijn.
Ik pakte het kommetje met twee handen vast, zette het aan mijn lippen, en toen gebeurde het. Ineens dacht ik aan vrouwen in verre warme landen, prachtige vrouwen die uit een zelfgemaakte kom drinken. Met blinkende armbanden om hun polsen, of midden in de natuur, bij het water, waar zij hun eigen spiegelbeeld zien.
En toen voelde ik me zomaar bijzonder. En gelukkig.
Een stad maakt zich op voor de Vierdaagse. Wandelaars en militairen. Overal, bussen en treinen vol. Omleidingen, caravans, en stoelen en banken langs de Sint Annastraat.
En in het centrum… Niets van dat. In het centrum is het feest!
Vorig jaar schreef ik ook. Vorig jaar was het hetzelfde en toch anders. Alles herinnert. Ik maakte me mooi, hunkerde, danste, ontmoette. Alles herinnert me aan hém, en dit jaar is hij er weer, die gekke jongen die lastige vragen stelt met zijn mooie mond. Die ik eigenlijk niet begrijp. Die niet om telefoonnummers vraagt maar wel op weblogs reageert. We dwalen samen door de prachtige nacht. En kussen elkaar.
Opeens ging de wereld open. Ik fietste naar huis, en in eerste instantie was alles nog vaag, zoals het dat al maanden geweest was.
En toen, zomaar, ontdekte ik dat mijn ogen weer konden scherpstellen op de weg. En op mijn medeweggebruikers. En op verkeersborden en lantaarnpalen. Ik kon alles weer goed zien! Plotseling zag ik dingen die me nog nooit eerder opgevallen waren. Dat er auto’s reden aan de andere kant van het veld, waar blijkbaar een weg was. Hoge gebouwen in de verte. Bloemen, bordjes, vanalles.
Ik kreeg hoofdpijn van al dat scherp zien.
Hoe de zon overal op scheen. Ik keek weer om me heen! Was dat het dan geweest? Dat ik al die tijd stomweg te veel in mezelf was gekeerd om in de verte te kijken? Dat mijn ogen er lui van waren geworden?
Geen idee, maar het leven is mooier als je van je af kijkt. En het dan ook kunt zien.