Vorig jaar schreef ik nog dat ik vast geen schoondochter zou worden.
En daar sta ik dan. Een schoondochter in carnavaleske outfit. Er is zo veel gebeurd, en er is zo veel anders, want wat betekent het nog, ‘geniet van ’t leave’, als je weet hoe het is om het einde van de tunnel niet te zien? Als het allemaal nog niet verwerkt is, als alles je op de één of andere manier terug doet denken?
En ik miste hem. Maar vanavond komt hij. En één ding is onveranderd: ik houd van dansen, zingen, lachen. Dus vanavond gaan we alles vergeten, zoals het hoort, en dat kan ik. Als ik maar bij hem ben.
“Een goede morgen!” hoor ik achter me. Het is weer even wennen aan het westelijke accent van Joyce – andersom klink ik in haar oren waarschijnlijk als een onwijse Brabander – maar al gauw is het weer helemaal vertrouwd. Het is best bizar om iemand die je voor de tweede keer ontmoet zo goed te kennen.
We wandelen door de stad, maken hier en daar een stop om wat te kopen, thee te leuten of te eten maar vooral praten we. Wat weten we eigenlijk veel van elkaar. En juist daardoor kun je zo veel leren in een korte tijd, zo open als we kunnen zijn, zo veel als we in elkaar herkennen. Ontzettend fijn.
En na een lange middag gaan we beiden richting huis in het bezit van de échte Bossche bollen. Om in stijl na te kunnen genieten van een heerlijke dag.
Het water staat in onze schoenen. De paraplu is beter dan niks al is hij kapot, maar moet nu aan de kant.
We beginnen te rijden. Langzaam weer de eindeloze regen in. We buigen ons over onze knieën om de broek en het gezicht te redden. Het water valt in de toch al verzopen kapsels.
Naar boven en dan… De maag keert zich om. Horten en stoten in deze blinde houding, denken dat je te pletter valt, ergens tegenaan zult slaan, de nek zult breken. We gillen als gekken en richten ons snel op.
Met honderd kilometer per uur razen door de regen, de druppels als hagelstenen op wangen en lippen. We gooien onze handen in de lucht, huilen en lachen.
Het regent, en het is nog nooit zo gepast geweest. De druppels zijn koud. Maar kouder nog wordt mijn lijf als ik om me heen kijk. Zo groot. De ontelbaarheid op de gemaaide heuvels, de grauwe hemel staat goed bij de grijze kruisen. Het zijn er altijd weer meer dan je je kon herinneren.
“Auf diesem Friedhof ruhen 31585 Deutsche Soldaten”
31585 kruisen, 31585 verhalen, 31585 keer pijn, angst en verdriet. Sommigen werden nooit meer geïdentificeerd. Maar ze gaven allemaal hun leven. Hadden nog niet eens echt een leven gehad, want het overgrote deel van hen werd nog geen 25 jaar.
Het is echt waar. Ik sta op Youtube.
Misschien herinner je je het stukje nog wat ik in maart schreef over een kooruitvoering, misschien ook niet, maar je zou het altijd nog eens kunnen nalezen – het is niet eens lang: Staan hier
En hier vind je de opname die ervan gemaakt is. Eindelijk, want dat het zo lang duurde daar kon ik natuurlijk niks aan doen (ik doe dingen altijd heel snel. Altijd!) Het is dan ook niet mijn schuld als je door mijn blog onbedoeld in een paasstemming komt. Mocht dat toch gebeuren, bedenk dan eens dat het toen nog vroor en wees dus extra blij met het zomerzonnetje dat al een paar dagen schijnt.
Wat ik schreef gaat – zoals vanzelf duidelijk wordt als je goed gelezen hebt – over het laatste lied, en tevens het enige wat in zijn geheel op het filmpje staat, zoals ik hoopte :)
De conclusie van dit warverhaal: het is heel mooi. En ik kan heel lelijk kijken als ik zing.
Het gebeurde toen ik op de bank zat. Er bewoog iets in mijn ooghoek, buiten achter het raam.
Het was water. Water! Splash. Splash. Splash.
Hij was terug! Ik rende naar buiten en omhelsde Hapsel.
Nee, natuurlijk rende ik niet naar buiten. Hapsel omhelzen is levensgevaarlijk en bovendien ijskoud. Naar Hapsel kun je beter kijken. Kijken hoe hij zijn territorium afbakent met zijn schuine mond. Hoe hij angstige blikken vangt van fietsers, maar eigenlijk net niet op het fietspad sproeit. Hoe de schemer over zijn sissende kop valt, hoe hij zich aan zijn rubberen staart naar achteren laat trekken door het veld, heel langzaam, en tenslotte midden in de nacht in slaap valt.
Hij kent zijn eigen kracht niet, maar oh, het is zo’n lieverd.
De sleutels brandend in mijn zak. Een raar idee, dat ik zo’n grote verantwoordelijkheid bij me droeg in de vorm van zo iets kleins, iets wat je zo makkelijk kunt verliezen of kwijtraken. Maar ik zorgde wel dat ik zeker was dat ze er nog waren. Ik liep nog maar wat harder.
Voor de deur hield ik stil en pakte de juiste sleutel. Ik voelde de ogen van iedereen op straat in mijn rug prikken. Een meisje dat de deur van zo’n groot gebouw openmaakt, wat zou daar achter gaan? Wie is zij?
Ik zette de deur open en liep de hal in. Even dacht ik dat ik, door de geluiden van de straat heen, gezang hoorde. Voorzichtig opende ik de tweede deur.
Donker, leeg en vooral stil. Natuurlijk was er geen echt gezang, als er mensen binnen zouden zijn, waarom had ik dan een sleutel? Elk gebouw draagt de geluiden bij zich die het toekomt. Ik liep de dagkapel door en opende de glazen deur. De kerk leeg, het groene licht dat door de ramen op de rijen van stoelen en banken viel. De geur van hout, stenen en wierook.
Huis van God, maar zo zie ik het niet. Huis van inspiratie, dat is het voor mij wel. Ik heb me nauwelijks ergens in mijn eentje zo op mijn gemak gevoeld als op dat magische moment dat ik in de hoek van de kerk stond, me verbazend over de kalmte die je kunt vinden midden in de stad, met een glimlach om mijn mond. Blijkbaar is de kerk ook een thuis.