In de trein legde ik mijn papier voor me neer. Vastbesloten om iets te gaan schrijven. Meestal ben ik niet zo vrij met pen en papier in de trein als het druk is, want ik houd niet zo van pottenkijkers. Maar nu moest het gewoon.
Even later kwam er een man naast me zitten, maar onverstoorbaar peinsde ik verder. Ik had heus wel in de gaten dat hij met een schuin oog keek naar het oude verhaal op mijn blaadje, de eerste versie van Herboren. Het deed me niets, belangrijker was dat ik bijna een nieuw verhaal te pakken had.
Maar voordat er ook maar één woord op papier stond werd mijn concentratie verstoord. “Mooi verhaal”, hoorde ik ineens naast me. En zo begon een gesprek. Geen verhaal vandaag, maar dat komt later wel; het compliment is het meer dan waard.
Ik tel mijn stuivers en dubbeltjes. Met die ene stuiver die ik vond precies genoeg om een appel te kopen, nu ik mijn flesje met water vergeten heb.
De appel is een beetje zuur. Echte geluksdubbeltjes bestaan allang niet meer. Nee, ik vind niet dat ik de afgelopen week geluk heb gehad. Het begon op maandag; een stom misverstand en ineens kreeg ik over de mail verwijten naar mijn hoofd geslingerd van een collega, zonder dat ik me van enig kwaad bewust was. En nog altijd niet, niemand weet wat er nu eigenlijk gebeurd is.
Diezelfde avond had ik een belangrijke repetitie. De trein had een kwartier vertraging, maar dat was niet heel erg, want normaalgesproken zou ik aan de vroege kant zijn. Dus als ik snel mijn fiets zou pakken, niets aan de hand. En dat doe ik, ik til mijn fiets razendsnel uit het rek en op dat moment voel ik dat er iets anders is dan anders. Ik kijk naar mijn achterband. Zo plat als een dubbeltje. Wederom geen geluksdubbeltje.
Over mijn donderdag wil ik het eigenlijk al niet eens meer hebben. Ik slaag voor mijn tussentijdse toets, maar ondertussen ervaar ik het hele gebeuren – en dan vooral de examinator – als zulke doffe ellende dat ik er niet van slaap en nu, drie dagen later, nog steeds niet kan stoppen erover te denken. Wat me nu precies zo raakt is me nog steeds niet duidelijk. Het afscheid van het schaatsseizoen die avond, waar ik altijd verschrikkelijk van baal, is er totaal door naar de achtergrond verdwenen.
Vrijdag was vanzelfsprekend de dag van wakker proberen te blijven, tegen beter weten in. En van mijn band plakken, ook.
Maar hoe ik ook mijn best doe om de problemen op te lossen, het lijkt wel dweilen met de kraan open. Ik kauw langzaam op de appel. De zon breekt half door, maar doet niet echt zijn best. Er is geen reden om snel te kauwen, want wanneer er eindelijk een trein komt die mij naar huis kan brengen weet niemand. Ik sta hier al een uur, kijkend naar een komen en gaan van NS-treinen. Enig teken van Veolia is er daarentegen niet. Omdat er weer eens iemand bedacht heeft op de spoorlijn te gaan staan.
Geluk is dan wel het hebben van vriendinnen die al begrijpen dat de week mij van mijn tijd voor hen beroofd heeft, nog voordat ik zelf iets zeg.
Vandaag is het boerenbruiloft in Venlo. Ze zeggen dat je deze middag dan ook niemand in ‘normale’ carnavalskleding zult aantreffen in de hele stad. Dat is niet waar, want ik sta op het station om over te stappen. Al zou ik in deze outfit geen stap buiten het station durven te wagen.
In het stationsgebouw wordt carnavalsmuziek gedraaid. Ik krijg er kippenvel van. Niet omdat het nu zulke mooie muziek is (denk je dat ik doof ben ofzo?) maar vanwege het feit dat er ondanks dat zoveel mensen op de been te krijgen zijn. Het zit in de volksaard vergrendeld, dat vind ik nou mooi.
“Kom lekker menneke, kom lekker menneke…”
Nee, de teksten zijn ook niet allemaal even geweldig. Dit is er typisch zo een waar ik niks mee heb. Ik ga niet naar het carnaval om random jongens bij de kont te vatten, om het zo maar te zeggen. Mijn carnaval bestaat uit dansen, zingen en cassis drinken. Ja, ik ben heel braaf. Soms word ik er zelf misselijk van.
Ik ben vast en zeker de ideale schoondochter, dat wel. Het probleem is alleen dat ik op deze manier waarschijnlijk nooit schoondochter word.
Gisteravond keek ik nog naar de boom, waarvan elke tak aan één kant wit was. Nu zijn de takken vooral nat. Ik vind het maar niks als de sneeuw moet smelten doordat er regen op valt. Het geeft zo’n sopzooi. Maar het gaat redelijk snel, dat wel. Laat het maar gauw weg zijn, want ik kan hier niet naar kijken.
En alsof het nog niet erg genoeg is: op de één of andere manier heb ik op dit soort dagen ook altijd spierpijn.
Op mijn eerste werkdag viel er een pak sneeuw een een pak van mijn hart. Ik zal het nooit vergeten. Ik stiefelde op mijn oude, koude schoenen naar de derde verdieping. Daar begon het dan, het harde werken.
Het kostte me nog wat voordat ik eindelijk besefte dat het nieuwe jaar pas twee weken gaande was. Het leken wel maanden. Want er was zo veel gebeurd, en ik had zo veel gedaan. En toen snapte ik het pas: ik werk altijd al hard.
Ik dacht eerst dat het hagelslag was. Maar nu ik beter kijk lijken het toch vooral ingedroogde stukjes bieslook. Hier, op dit houten tafeltje waar ik al drie uur naar staar. Een houten tafeltje naast een raam naast de nacht vol zaklampen met brandweermannen.
Nee, ik weet niets zinnigs te vertellen. Als er iemand voor de trein gesprongen is. Het is ongetwijfeld een schrijnend verhaal, maar ik ken het verhaal niet. Ik weet alleen dat de knal heel hard was. Heel, heel hard, direct gevolgd door een gebonk onder de trein wat je niet gevoeld wilt hebben.
De coupé was leeg. Eng leeg, bijna. Maar toch had ik liever gehad dat die man niet binnengekomen was, want behalve van het type ‘ik luister muziek waardoor ik niet hoor dat ik heel hard op mijn kauwgom smak’ was hij ook van het type ADO-hooligan. Daar ga ík niet aan vragen of hij zijn mond misschien dicht kan houden tijdens het kauwen.
Hij stapte uit in Arnhem (toch Vitesse?) en werd niet veel later vervangen door een loensende bijna-bejaarde die de mavo had gedaan. Ik schaamde me om te zeggen dat ik doctorandus ben. Maar hij vroeg ernaar – ik ga er niet om liegen.
Goed; nu het leuke gedeelte van het verhaal. De mensenmassa’s op Utrecht CS zijn altijd behoorlijk taai. Ik zag Renze als eerste, en meteen daarop de rest (Sophie en Laurakwadraat) maar moest nog het een en ander ontwijken voor ik er was. Ik denk dat mijn benen te lang zijn. Maar ongeduldig of niet, ik kwam er.
We gingen poolen – ik zeg niet wie de zwarte bal in het verkeerde gat speelde – WCMMS drinken en pannenkoeken eten. Ik heb een hoop over mezelf geleerd. Om een lang verhaal kort te maken: ik heb geen erg Brabants accent, en al ben ik wél hoorbaar bijna-Limburgs, als je mij ziet is het lastig voor te stellen dat ik ‘rare dingen’ doe bij Rowwen Hèze. Toch ben ik knettergek. Eh, snap jij het nog? Ik niet. Laat maar, volgende. Ik ben geen oud vies mannetje. Dat is natuurlijk het belangrijkste.
Tot slot nog een cadeautje van de NS: de trein terug ging niet stilstaan op de spoorbrug bij Nijmegen dus ik haalde mijn aansluiting. Hoera!
De trein suist. Onder een viaduct door, over wissels. Het geluid van ver reizen, van leuke dingen doen, het geluid van naar huis gaan ook. Iemand heeft warme koffie mee naar binnen genomen. Ik houd niet van koffie, maar het ruikt heerlijk.
Nog tien dagen, zeggen ze, en dan vergaat de wereld. En toch staat mijn agenda daarna al tjokvol. Nog maar tien dagen suizen?
Ik leg mijn hoofd tegen het raam, doe mijn ogen dicht, luister, ruik, en voel de warmte van de verwarming die brandt. Ik weet het niet, maar van deze tien dagen kan ik hoe dan ook genieten.
Misschien hadden jullie het al gemerkt: het is vijf dagen geleden dat ik voor het laatst een bericht heb geplaatst. Oh my god. Is het niet vreselijk? Normaal zou ik mijn lezers nooit zo lang laten zitten.
Het is crisistijd in mijn agenda. En dat terwijl ik maar 19 uur in de week hoef te werken. Hoe dat komt? Onderzoeksvoorstel schrijven, twee keer in de week schaatsen, verjaardag hier, verjaardag daar, saxofoonles, pretpark, vriendinnen die op stap willen, workshops, koor, diplomauitreiking voorbereiden (jawel, dat moet), op zoek naar een bandje, rijles, shoppen, huisarts en nog meer van dat soort dingen. Je zou bijna vergeten dat ik ook moet eten en slapen. Ik ben nauwelijks thuis, laat staan dat ik tijd heb om iets te schrijven. Of überhaupt om inspiratie te hebben. Ik loop al drie dagen rond met het plan om iets te plaatsen, maar het kwam er niet van. Sorry…
Iets wat er plotseling is en een traktatie waard. Laboratoriumoverleg met koekjes. Datzelfde laboratorium moeten verlaten; daar denk ik niet aan. Morgen vroeg opstaan, zelfs dat heb ik er voor over. Feeststemming op de fiets. Onderweg twee keer een docent van de middelbare school tegenkomen, en het wel in hun oren kunnen tetteren: “Ik heb een promotieplek!” Maar nee, ik moet ze geen beroerte bezorgen. Ze worden ook ouder.
Terug naar huis over het paadje waar ik fietste toen ik naar de basisschool ging. Heuveltje op, heuveltje af. Woei. Volwassen worden is ook kind zijn. Door de poortjes bij het station: ik kan het nog zonder af te stappen. Dromenland en per ongeluk links over de weg fietsen, omdat ik normaalgesproken altijd loop, van het station naar huis. Ach. Niemand gezien.