Het vriest. Nu weet ik toevallig dat jullie, lieve lezers, dat niet allemaal even leuk vinden – ik noem geen namen. Daarom (eigenlijk omdat ik het in een gekke bui aan Lisa beloofd heb, maar ik doe even alsof ik heel aardig ben) gaat mijn verhaal van vandaag niet over dat ene spul waarover je je in schaatshouding kunt voortbewegen, maar over het andere: asfalt.
Asfalt en ik, het gaat hier om een haat-liefde-verhouding. Asfalt komt bij mij op de tweede plaats. En dat weet het maar al te goed. Bij gebrek aan beter waag ik mij eraan in de zomer, want asfalt is het beste alternatief. Asfalt brengt je op heel wat plaatsen en dat onder redelijk wat weersomstandigheden. Maar het is onbetrouwbaar. Dit, mensen, is een wijze levensles: neem nooit zomaar iets van asfalt aan.
Op een mooie zomerdag is het weer ’s avonds ideaal om wat te sporten. Niet te warm, maar ook zeker niet koud, droog, weinig wind. Maar zelfs op een mooie zomerdag – herinner me alsjeblieft niet aan de lelijke zomerdagen – kan asfalt vanalles voor je in petto hebben. Laten we ermee beginnen dat je beter niet kunt proberen om een nog onbekende route te nemen. Want je komt altijd wel ergens van dat eigenaardige spul tegen dat gemeentes alleen maar op de weg neerleggen omdat ze gewoon af en toe willen pesten. Van die abortusweggetjes, waarop je knieschijven tien centimeter naar beneden trillen. Of je eindigt, als je bíjna weer op de vertrouwde weg bent, ineens ergens in een zandbak, waardoor je alsnog om kunt draaien.
Maar ook bekende routes zijn niet te vertrouwen. Zand, grind, water, takken, het kan er allemaal liggen van de ene op de andere dag. Kan je je kogellagers weer schoonmaken. En dan heb ik het nog niet eens over scheuren. Of de zon. Dan vraag je je misschien af wat er in godsnaam mis kan zijn met de zon. Nou, ten eerste schijnt de zon op je huid. En dan krijg je dus duo penotti: enkels wit, kuiten bruin, knieën wit, dan nog een randje bruin en tenslotte de rest van de bovenbenen weer wit. Zelfde verhaal met de armen, om niet te spreken over het Johnny Hoogerland-effect van een helm.
Ten tweede schijnt de zon op het asfalt. “Nou en, asfalt kan toch geen huidkanker krijgen?” Nee. Maar het wordt wel warm. En als het warm wordt, wordt het stroef. Stroperig zelfs, en als je dan even over zo’n opgemaakt stuk moet en niet in de gaten hebt dat dat asfalt zacht is, zak je erin weg en ga je op je bek. Niet hard gelukkig, want het asfalt is zacht. Maar toch; als je een keer een verdwaalde skeeler uit de weg ziet steken, doe me dan een plezier een haal me eruit, oké?
We moeten er maar niet te moeilijk over doen. Een autootje meer of minder, ach, in Afrika heeft helemaal niemand een auto. Dat er dan hier rond de jaarwisseling een stuk of wat in brand worden gezet, wat maakt het toch uit. Die kereltjes die zoiets doen zijn vaak nog geen twintig, je kunt het ze toch niet kwalijk nemen? Er komen tegenwoordig zoveel verantwoordelijkheden op je af, dan kan er wel eens eventjes iets fout gaan. Af en toe een dolletje moet toch kunnen? Ze menen het heus niet zo slecht; jij en ik maken ook wel eens fouten. Daar heb je goede voornemens voor, nietwaar. En die maken die jongens ook hoor, heus wel, want als ze weer met een prikstokje voor paal staan in het stadspark hebben ze echt wel spijt. Maar voornemens zijn nu eenmaal lastig. Op 1 januari zeggen we nog massaal: oké, nu ga ik écht niet meer snoepen, nu ga ik écht stoppen met roken; een maand later zitten we allemaal gewoon weer aan de chocoladesigaretten. Als het niet eerder is. Dan ben je op 31 december zéker allang vergeten hoe verdrietig de buurman vorig jaar was toen zijn oldtimer in lichterlaaie stond, ja toch? En dan drink je eens een biertje, een wijntje, middernacht ga je aan de champagne, kan het zomaar zijn dat je jezelf ineens een ruitje in ziet tikken van de nieuwe auto van de buurman. En een rotje naar binnen gooit. Of in de ambulance die ter plaatse is gekomen omdat even verderop een kind gewond is geraakt. Je moet zoiets niet te zwaar nemen, dat kindje kan wel even wachten, die heeft nog een heel leven voor zich.
Maar als er dan op 2 januari – als de goede voornemens af zijn en de alcohol uit het bloed is – een trein in de fik wordt gezet begin ik wel een beetje aan mijn theorie te twijfelen.
“Zou je nou nooit zin hebben in lekker wat warms?”, vraagt een willekeurige moeder.
“Ja, ’s winters wel. Maar als je de blender heel hoog zet wordt die ook wel een beetje warm.”
Deze woorden van Tom in de IDFA-documentaire Rauw bleven me het meest bij. De documentaire werd vandaag uitgezonden op de publieke omroep. Mijn interesse werd gewekt naar aanleiding van een aflevering van Pauw en Witteman, waarin Francis Kenter te gast is en vertelt over het dieet van rauw voedsel waarop zijzelf en haar zoon Tom leven. Want: “In de prehistorie werd eten ook niet gekookt.” Ik heb met open mond gekeken en kreeg zoveel medelijden met dit kind. Overigens kan ik ook niet zeggen dat Francis blaakt van gezondheid. Waarom denken mensen dat ze dingen beter weten dan diegenen die ervoor geleerd hebben?
“Dan denk ik dat doktoren absoluut geen enig idee hebben waar ze het over hebben. Ik denk dat doktoren volkomen op een verkeerde manier hun studie ingaan. Het is allemaal gebaseerd op de leer van Pasteur, Pasteur stelde dat bacteriën het lichaam binnenkomen en ziektes veroorzaken. Tegelijkertijd met Pasteur leefde er een man die Béchamp heette, en die zei: ‘Nee, het zijn niet de bacteriën, maar het terrein.’ Daarmee bedoelde hij eigenlijk het bloed. Hij zei: ‘Als het bloed alkalisch is, kunnen bacteriën binnenkomen wat ze willen, maar daar word je niet ziek van.’ ”
Mooie woorden, maar zo deskundig als het klinkt is het niet. Ten eerste ontgaat mij waarom je anno 2012 een discussie uit de 19e eeuw zou aanhalen. Er zijn altijd zoveel mensen geweest die wat zeiden, maar de wetenschap is verder gegaan met wat juist bleek te zijn.
Alkalisch bloed? Laat me niet lachen. Met alkalisch doelt zij op de zuurgraad van het bloed, maar deze wordt door het lichaam constant gehouden en is dus onafhankelijk van het voedsel dat je eet. Daarnaast schrikken bacteriën totaal niet terug voor veranderingen in de zuurgraad van het bloed of wat dan ook: zij passen zich eenvoudig aan. Dus beweer alsjeblieft niet dat doktoren niet weten waar ze het over hebben. “Carcinogenische stoffen”, zei ze ergens. Dat noem je carcinogene stoffen, Francis.
“Juist bakken in hele hete olie, dat is het allerslechtste eten wat je kunt eten. Juist alles waar een hard randje aan zit, en daar vallen koekjes onder, en vlees waar een hardgebakken randje aan zit. Het is bewezen dat daar stoffen in zitten waar je kanker van krijgt.”
Dat klopt maar half. Het bruine korstje van iets wat je bakt bevat inderdaad stoffen die kankerverwekkend zijn. Maar wat ze er niet bij zegt en waarschijnlijk ook niet weet, is dat wij als moderne mensen, in tegenstelling tot onze voorouders die rauw voedsel aten, genen bezitten die ons beschermen tegen deze carcinogene stoffen. Jij en ik. Niets aan de hand dus.
“Ga in de dierentuin dan naar de oppassers van de chimpansees en zeg: ‘Mag ik jouw chimpansees één keer per week pizza’s en energiedrankjes geven?’ Nou, ze slaan stijl achterover als je hun kostbare beesten zoiets zou willen geven.”
Hier zit de allergrootste denkfout. Ik wil overigens niet zeggen dat energiedrankjes gezond zijn, maar een mens is géén chimpansee en dat verschil zit hem niet alleen in die genen die beschermen tegen kankerverwekkende stoffen. Een mens heeft grotere hersenen, zoals we weten. En nou komt het leuke gedeelte van het verhaal: dat verschil in hersengrootte tussen mensen en apen heeft kunnen ontstaan doordat mensen op een bepaald moment in de geschiedenis zijn gaan koken. Ja! Je hoort het goed, koken. Eigenlijk is het ontzettend logisch. Hersenen hebben veel energie nodig, grote hersenen vanzelfsprekend nog véél meer energie. En die energie moet je uit je voedsel halen. Wat is nu het verschil tussen rauw en gekookt voedsel? Nou, op gekookt voedsel hoef je veel minder lang te kauwen, omdat het zachter is. Dus kun je meer energie tot je nemen in dezelfde tijd, en daarmee gun je je hersenen de ruimte om te groeien. Wij, moderne mensen, kunnen onze hersenen nooit van voldoende energie voorzien met rauw voedsel, al zouden we er 24 uur per dag op kauwen.
Een blender kan daar niet tegenop. Nee Francis, in de prehistorie werd niet gekookt. Maar nu wel. Arme Tom. Overigens gaat Tom niet meer naar school, want Francis is bang dat hij ‘verkeerd’ voedsel gaat eten om bij de groep te horen. Ik kan nog maar één conclusie trekken: deze moeder belemmert de ontwikkeling van haar kind met haar Wikipedia-kennis. Nouja, Wikipedia? Dit soort verhalen vinden vaak hun oorsprong op websites waar vrouwen – op de een of andere manier zijn het bijna altijd vrouwen – complottheorie op complottheorie stapelen met uit het verband gerukte feitjes.
Zelf vindt Francis dat ze haar zoon helemaal niets oplegt. Ze vraagt hem om bevestiging, steeds maar weer. “Wat vind je daar nou van?”
“Ik weet het niet.”
Het moet in 2008 geweest zijn, dat ik nietsvermoedend mooi zat te wezen in de kantine van de bètafaculteit en er ineens twee mannen van het Algemeen Nijmeegs Studentenblad op me af kwamen. Tenminste, ik houd het er maar op dat ze naar mij kwamen omdat ze me er leuk uit vonden zien. Dat is het laatste sprankje hoop wat ik nog heb, betreffende dit verhaal.
Of ik op de foto wilde, omdat ‘iemand’ dan aan de hand van die foto ging bekijken wat voor persoon ik was. Dat zou dan later in ANS verschijnen. Ik heb toen een van de grootste fouten van mijn leven gemaakt, al lijkt hij nog zo klein: ik vroeg niet wie die ‘iemand’ dan wel was, want ik kon het niet vermoeden. En de twee mannen? Zij noemden expres geen naam. Want wie wil zijn foto nou laten zien aan Emile Ratelband?
Het leek me wel geinig, dus ik zei ja. En enkele weken later las ik dit in ANS:
‘Kijk toch naar dat haar’, wijst Ratelband, ‘dit meisje is een warhoofd en emotioneel niet standvastig. Aan de kleine neusgaten is te zien dat ze een neiging tot verslaving heeft.’ Ze vertelt dat ze boetseert, fotografeert en musiceert. Creativiteit alom, maar Ratelband zag níets aan haar oren. Ze zegt over zichzelf: ‘Ik ben van nature niet gestructureerd. Vriendinnen noemen me zelfs “een beetje gek”.’ Ratelband: ‘Vast een ‘vrouwtje’ waarmee je kan lachen, maar je moet er geen relatie mee hebben.’
Ik was, op zijn zachtst gezegd, in shock. Wat een onzin, wat geeft die man het recht om zulke denigrerende dingen over iemand uit te kramen? En waarom verdraait ANS als klap op de vuurpijl de dingen die ik over mezelf gezegd heb, zodat ze negatief klinken? “Van nature niet gestructureerd”, die woorden komen echt niet uit mijn mond. Ik heb geprobeerd om deze bullshit voor de buitenwereld te verbergen, maar in mijn hoofd kwam ik er maar niet vanaf. Overigens wordt mijn naam door Google nog steeds aan het betreffende artikel gekoppeld, ondanks herhaaldelijk vragen bij ANS of ze hun zooi kunnen verwijderen. Nee dus. Mensen kunnen dit over mij lezen en ik kan me er niet tegen verdedigen, ik ben er klaar mee. Van mij mogen zowel Emile Ratelband als ANS aan de schandpaal.
Toevallig ben ik erfelijk belast met een wilde bos krullen en een vitaminegebrek, waardoor mijn haar broos, weerbarstig en doorgaans dus een puinhoop is. Maar wat zegt dat nu over mij als persoon? Helemaal niets, want ‘warhoofd’ en ‘emotioneel niet standvastig’, ik weet zeker dat niemand mij daarin herkent.
En neiging tot verslaving, beste Emile: ik heb in mijn leven nog nooit een sigaret aangeraakt, laat staan drugs. Ik drink ongeveer twee glazen alcohol per maand, en ik heb bewezen dat ik een vastenperiode lang zonder snoep kan. Wilskracht heet zoiets, en is volgens mij niet het voornaamste kenmerk van een verslaafde. Dus ik weet niet waar je het over hebt.
Dat je niets aan mijn oren zag kan kloppen. Die waren namelijk niet zichtbaar op de foto. Jezus.
En dan die laatste zin. Alsof ik nog niet genoeg moeite heb met het vinden van een vriend. En elke keer dat het in de afgelopen jaren weer mis ging, dacht ik aan deze woorden en ik geloofde ze. Begint het al een klein beetje tot je door te dringen wat je kapot gemaakt hebt, Emile?
Maar ik geloof ze niet meer. Want als er iemand is die verslaafd is, aan aandacht wel te verstaan, als er iemand is die emotioneel niet standvastig is en zogenaamd creatief, als er iemand is waar je wellicht mee kan lachen maar waar je ab-so-luut geen relatie mee wilt hebben dan ben jij het. Jij, Emile, dus laat mij erbuiten. Klootzak.
Nijmegen, 6:58u. Boem, zei de energiecentrale. Het loopt – letterlijk – met een sisser af, want het blijft bij waterdamp en steenwol. De echte ontploffing van deze dag moet dan nog volgen.
Luuk Koelman schrijft een column in Metro waarin hij poogt de radicaal katholieke opvattingen van Mariska de Haas de grond in te boren, door uit haar naam een brief te richten aan de moeder van Tim Ribberink. Tim die, voor wie dat niet weet, zelfmoord pleegde vanwege pesterijen over zijn seksuele geaardheid.
Zulke controversiële uitlatingen afspiegelen op een pas overleden jongeman is inderdaad niet het meest smaakvolle wat ik kan bedenken. Plank mis, kan gebeuren, en ik sla de bladzijde van de krant om. Maar één zeurkous begint te miepen op Twitter en het bericht verspreidt zich als een lopend vuurtje. Plotseling valt heel Nederland over de column zonder hem überhaupt goed te lezen, krijgt ook de familie van Tim er lucht van en laat deze zich door de woordenstroom overtuigen dat het toch inderdaad wel verschrikkelijk, walgelijk en afschuwelijk is. Natuurlijk, wrijf het er lekker in bij die arme moeder. Werkelijk íedereen bemoeit zich ermee, van artiesten tot burgemeesters. De column wordt verwijderd van de Metro-website terwijl de Twitter-rookpluim zich nog steeds uitbreidt en Luuk Koelman er al minstens zes keer is overleden. Als woorden konden doden.
En dan vraag ik me af: mensen, begrijpen jullie nu echt niet dat jullie het zélf zo erg maken?
De vrouw verderop trekt een verschrikkelijk gezicht. Mijn ogen waren pas net begonnen met het scannen van mijn omgeving, maar nu schieten ze geschokt terug in haar richting. Dan zie ik dat het opdoen van lippenstift de reden is van haar angstaanjagende gelaatsuitdrukking.
Ik haat lippenstift. Ik zou niet weten waarom je een lippenstift zou dragen zoals de hare; een ongedefinieerde, fletse kleur. Haar lippen lijken nu smal. Ik ga kort met mijn tong over de mijne en voel hoe prettig dat is. Doe ik dat niet, dan hangen de vellen er binnen een paar dagen langs.
Nu ze mijn aandacht eenmaal opgeëist heeft kan ik nauwelijks nog naar buiten kijken. De blik in haar ogen doet me denken aan dementie. Angstig en verbaasd tegelijk. De donkere make-up en geblondeerde haren verbergen iets, maar haar zware, slordige wenkbrauwen en gitzwarte bril lijken tegelijkertijd vanalles te willen verraden.
Hoe ze me vanuit haar ooghoeken achterdochtig bekijkt. Ik kijk triomfantelijk terug en probeer te ontdekken wat dat bij haar teweeg brengt. Ze ziet het niet, haar ogen veinzen die helderheid. Een tijdje gaat het over en weer, terwijl ik nog eens aan die lippen denk.
Opeens staat ze op en komt ze naar me toe. “Laat dat!” Haar mond sist. Mijn hoofd beweegt zich geschrokken maar vooral verbaasd achteruit: “Wat?”
Haar ogen worden groot. “Niet iedereen hoeft te weten dat ik op vrouwen val. Als je met iemand wilt flirten doe je dat maar in zo’n club ofzo.” Ze draait zich om, gaat weer zitten en haar blik gaat demonstratief richting raam.
Nu is de beurt aan mij om alles om me heen argwanend te bekijken. Ik weet niet hoe gauw ik die bus uit moet komen.
Vandaag was de grote dag van mijn diplomauitreiking. Het is echt wel leuk om een dag in het zonnetje gezet te worden: lovende woorden van je begeleiders, dolenthousiaste familie en lekker eten. Maar. Dat is nog niet alles, nog láng niet alles. Lees met mij mee:
“Met het oog op de toekomst geeft de universiteit je graag een speciaal cadeau: een afstudeerkoffer.”
Daar bedoelen ze mee: een papieren mapje met een handvat. Dan weet je dat.
“Je ontvangt die bij de uitreiking van je masterbul.”
Ik zag het meteen al voor me. Ik heb vaker met het bijltje ‘diplomauitreiking aan de Radboud Universiteit’ gehakt: je krijgt een diploma in je handen gestopt, een diplomasupplement, een koker om de reutemeteut in te stoppen, per slot van rekening een roos en ondertussen moet je nog mensen handen schudden ook. Waar ik die ‘koffer’ dan nog moet laten weet ik niet, even op de grond zetten is er in ieder geval niet bij want dan vallen papieren mapjes om.
“In de koffer vind je onder andere drie vouchers die ieder 6 EC waard zijn. Hiermee kun je een vak volgen dat je altijd nog had willen doen.”
Na het lezen van deze zin had ik zeker een kwartier nodig om bij te komen. Vakken volgen die ik altijd nog had willen doen. Wauw universiteit, daar zat ik nou net op te wachten. Na vijf jaar braaf naar college gaan, in slaap vallen achter de boeken en al mijn nagels afbijten voor het tentamen sta ik werkelijk te popelen om nóg meer vakken te volgen. Waarom de vrijheid van literatuuronderzoek als je feitjes uit je kop kan stampen? Voor achttien studiepunten maarliefst. Dat staat gelijk aan drie maanden. Weet je hoe veel geld ik kan verdienen in drie maanden? Genoeg om collegegeld te betalen voor een tweede master. Jammer dat jullie dat rekensommetje zelf niet konden maken. Maar toch bedankt.
Op de eerste dag waarop ik mijn nieuwe winterjas droeg stapten er niet één, maar verdorie twéé troela’s uit de trein met precies dezelfde jas. Wat een ramp. Ik had het ding nog geen uur aan gehad en ik schaamde me al dood. Wat bezielt die tuttebellen? Ik bedoel, ik heb schoenen in dezelfde kleur, dus als er íemand recht heeft op deze jas dan ben ik het. Dat ze dat maar even goed begrijpen.
Als dit zo door zou gaan zou ik tien keer per dag een alter ego van mezelf tegenkomen. Wat een goedkoop gedoe, en zo goedkoop was die jas niet eens. Je zou nog liever een vormeloze regenjas aantrekken, dan weet je tenminste dat niemand anders die heeft – op een enkel unisex stelletje na dat met grote rugzakken en te korte broeken het bos onveilig gaat maken. Laat trouwens maar zitten.
Hoe dan ook, laat dit niet nog een keer gebeuren. Want dan vlieg ik dezelfde dag nog naar New York om daar een nieuwe winterjas te kopen.
Als klap op de vuurpijl had ik gedacht dat ik met zo’n opvallende jas vast indruk kon maken op leuke jongens, maar in plaats van leuke jongens kwam ik de creep weer eens tegen. Ik nam de kleur van het trottoir aan, maar dat mag natuurlijk niet echt baten als je in zo’n knalkleur gehuld bent. Het enige lichtpuntje aan de hele situatie: nu denkt hij tien keer per dag dat ik eraan kom, en dan is het iemand anders. Terwijl ik in New York aan het shoppen ben.
Een goed humeur moet soms verpest worden. Bijvoorbeeld door jongemannen die schuin tegenover je komen zitten in de trein en op je zenuwen gaan werken door luidruchtig op de vingers van hun rechterhand te kauwen. Voor dat soort jongemannen heb ik een aantal vragen:
Hoe lang doe je gemiddeld met één vinger?
Waar koop je de nieuwe?
Moet je dan steeds opnieuw leren schrijven?
Neem je er wel eens een sausje bij?
Waarom is je rechterhand lekkerder dan je linker, ben je soms van het slag dat met links zijn billen afveegt?
Word je in het openbaar vervoer wel eens met een willekeurig voorwerp op je hoofd geslagen en zo ja, verbaast dat je dan?
Eet je ook stukjes van andere mensen?
Toen ik me die laatste vraag bedacht ging hij gelukkig net.
Station Vierlingsbeek. Ik heb het nu al vier keer geprobeerd, en om te checken mijn andere ov-chipkaart ook maar eens in ’t ding gestoken. Maar het antwoord is en blijft hetzelfde: uw reisproduct kan niet worden opgehaald. Probeer het later nog een keer.
Vervelend, maar niet onoverkomelijk, want ik kom ook wel eens op andere stations. Op Nijmegen Heyendaal bijvoorbeeld, waar het in één keer goed gaat. Mooi. Maar blijkbaar functioneert die paal in Vierlingsbeek dus niet goed. En dan voel ik me moreel verplicht om dat ergens te melden.
Ik stuur een uiterst vriendelijke mail naar de klantenservice ov-chipkaart. Zonder onvertogen woord en met een goede uitleg erbij. Ik doe echt mijn best: ik wil die mensen tenslotte helpen.
En dan krijg je het volgende te horen:
“U kunt de storing melden bij een medewerker van het servicepunt. Zij kunnen u adviseren bij welke automaat u wel kunt opladen of een bestelling kunt ophalen.”
Hmm. Waarom verbaast dit antwoord me niet? Ik had toch nadrukkelijk gezegd dat het al gelukt was. Bovendien was en is er niet bepaald een medewerker aanwezig. Even voor de duidelijkheid, station Vierlingsbeek. Vier-lings-beek. Komt u bekend voor? Nee? Nou, daarom dus.
Gelukkig is er ook een andere oplossing:
“Wij adviseren u contact op te nemen met de eigenaar van het apparaat. Op de automaat staat een logo van de automaatleverancier.”
Ik frons mijn wenkbrauwen. Is het nu de bedoeling dat ik terugga naar het station om daar te gaan beloeren wat voor merk er op die paal staat? Moet ik een vergrootglas meenemen of dat nog net niet? Kom op zeg, dit meen je toch niet serieus? Mevrouw die dit standaardantwoord nu leuk in deze mail gecopy-paste heeft weet met drie muisklikken om wat voor paal het gaat en met nog drie muisklikken kan ze mijn melding hoogstwaarschijnlijk direct bij de juiste persoon afleveren. Maar wat onnadenkend van mij dat ik dacht dat ze dat zou doen. Want dat kost haar natuurlijk extra tijd. Zo begrijpelijk. Beter zorgen dat iemand anders het doet.
“Heeft u nog vragen, neem dan gerust contact met ons op.”
Ja hoor, genoeg. Wat doet u in de tijd die u hebt uitgespaard door mij dit waardeloze antwoord te geven? Nagels vijlen? Of toch liever andere mensen teleurstellen? Hoeveel verdient u per ‘afgehandelde’ klacht? Hoeveel procent van de klachten gaat over de manier waarop u klachten afraffelt? Wat is daarop uw standaardreactie?
Beseft u dat copy-pasten niets oplost? Of beter nog, beseft u dat het serieus nemen van een klacht wellicht leidt tot minder klachten zodat u uiteindelijk juist méér tijd uitspaart? Oh nee, wacht, dan verdient u natuurlijk minder. Laat maar.
Ik begrijp nu wat het euvel is met die ov-chipkaart. Als alle klachten afgehandeld worden door de bal terug naar de klant te kaatsen is het behoorlijk logisch dat half Nederland met hetzelfde probleem zit.
Tot slot:
“Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.”
Mevrouw, ik wil geen informatie. Ik wil dat er iets gedaan wordt aan dat kapotte ding. U denkt toch niet echt dat ik naar uw pijpen ga dansen? Dat noemt zich dan klantenservice. Klanten-hoe-kom-je-er-zo-snel-mogelijk-vanaf, meer is het niet.