“Zo”, zei de kaakchirurg: “Dan ga ik nu eens kijken of ik er wat beweging in krijg.”
En dat kreeg hij, dus binnen een paar minuten lag die kies eruit en was het gat gedicht. Hetzelfde verhaal met de bovenste kies. Dat viel mee, dacht ik. En dat dacht de kaakchirurg ook. “Ik heb niet hoeven boren, dus het zal meevallen met de napijn. Begin wel op tijd met paracetamol, om de zes uur.”
Ik deed braaf wat hij zei. Ik was blij toen de verdoving uitgewerkt was, want met zo’n lamme lip kun je je drinken niet eens binnenhouden. Toen de paracetamol uitgewerkt begon te raken, maar ik nog even moest wachten voordat ik weer nieuwe mocht slikken, werd ik iets minder blij. Dat deed namelijk best wel veel pijn. Maar het was maar voor een uurtje, en morgen zou de pijn al minder zijn. Dacht ik.
’s Nachts werd ik om twee uur wakker van de pijn. Om elf uur had ik paracetamol ingenomen, dus nog drie uur te gaan voor ik weer mocht.
Ik lag drie uur wakker, me verbijtend en mezelf inpratend dat het morgen allemaal beter zou zijn. Het is soms best handig als je jezelf oprecht de verkeerde dingen voor kunt houden. Maar dat werkt dan niet voor lang. Want de volgende dag zat ik steeds in de twee uur voordat ik weer nieuwe tabletten in mocht nemen, alleen nog maar naar de klok te kijken. En die nacht werd ik om half twee al wakker van de pijn. En ik werd gek. Gek van het wachten en gek van de gedachte dat dit zich nog ik-weet-niet-hoe-vaak zou gaan herhalen voordat de pijn eindelijk minder zou worden. Gek van de angst dat het misschien wel zou gaan ontsteken en nóg meer pijn zou gaan doen. Of dat ze de volgende keer, bij het weghalen van die andere twee kiezen, misschien wél moeten boren en dat het dan helemaal ondraaglijk wordt. Gek van de jeuk aan mijn andere tanden. Gek van mijn speekselklieren die op volle toeren werkten en het feit dat ik elke keer moest slikken, waarbij ik steeds het gevoel had de wonden weer open te trekken.
En hoewel ik nu dus maar aan de ibuprofen en paracetamol tegelijk zit, ik kan nergens anders meer aan denken. Ik wil niet werken, niet eten, niet lachen, niet praten. Help…
Het was 19 juli 2013. De laatste avond van de Vierdaagsefeesten en bovendien de verjaardag van mijn collega J.
We besloten met een groepje collega’s de stad in te gaan om hem te verrassen. Hoe? Een collega die vooruit had gedacht, had eerder die week al het telefoonnummer van G, één van de vrienden van J bemachtigd. Het plan was simpel: zo gauw zij in de stad waren zou G ons laten weten waar ze waren, en op die manier konden wij onverwacht voor J zijn neus opduiken.
Helaas was het allemaal niet zo makkelijk als het leek. Het begon al slecht: mijn trein – ik was natuurlijk weer de enige die van buiten Nijmegen moest komen – had vertraging. Maar na wat onduidelijkheid of de anderen op me zouden wachten of niet kwam ik dan toch nog op de afgesproken plek aan net voordat ze in de mensenmassa waren verdwenen.
Dus nu hoefden we alleen nog te wachten op een berichtje van G, en verder was het simpelweg feesten geblazen!
Na een uurtje of twee van het gedruis genoten te hebben zonder iets te horen, vonden we het echter wel erg lang duren. Mijn collega begon te bellen, maar dat viel nog niet mee in een stad met 250.000 feestende mensen. Alle netwerken overbelast.
Een half uurtje later hadden we G dan toch te pakken. En wat zei hij doodgemoedereerd? “Ze waren in het park, maar ik vond het niet leuk dus ik ben weggegaan.”
Geweldig. We besloten naar het park te gaan om te kijken of we J daar konden vinden. Maar ook dat bleek weer een tegenvaller. Om te beginnen moesten we onze tassen laten controleren op zelf meegebrachte drank om bij dit dancefestival naar binnen te kunnen. Maar niet iedereen wilde zijn proviand zomaar weggooien. Dus terwijl bijna iedereen bij de poort wachtte, en ik mijn moeder weer duizendmaal dankte omdat ze me ooit een tasje heeft gegeven waarvan niemand verwacht dat er een flesje water, laat staan ook nog een vest en een paraplu in zit, liepen we met twee man het terrein op. En na tien meter zagen we het al: dit was niet te doen. Duizenden mensen, hutje op mutje.
Dus maar weer terug naar de rest. Wat nu? We besloten J zelf maar een sms’je te sturen, bij gebrek aan een alternatief. Alleen ook dat liep niet zo gesmeerd gezien de overbelaste netwerkverbinding. Zo’n veertig minuten later wisten we dat hij op het Koningsplein was, waar we dan ook maar naartoe gingen.
Ook daar was het echter stervensdruk. Geen doorkomen aan. We besloten op een hoek te gaan staan en J te sms’en waar we waren met de vraag of hij naar ons toe zou komen.
We wachtten een uur, maar geen J.
Dat was het moment waarop we besloten het op te geven. Het was twintig voor twaalf, J zijn verjaardag was bijna voorbij en dit ging gewoon niet werken. Na een eetpauze bij de dönertent en stiekeme maar valse hoop dat we J vanaf dit hoge punt ergens op het plein zouden zien staan, gingen we rond twaalf uur naar een minder drukke plek waar we nog een uur feestten. En toen werd het tijd om naar huis te gaan.
Met zijn drieën overgebleven liepen we richting het station.
Ineens zag ik een bekende gestalte.
“Jongens… Daar heb je J!”
Het was hem echt, samen met een vriend, P. Hoe groot is de kans? We besloten dat we zijn verjaardag niet alsnog ongemerkt voorbij mochten laten gaan en doken de eerste de beste kroeg in. Daar trakteerde J ons op een Foute Wouter, een shotje met tabasco en andere viezigheid. Het was niet te zuipen, en je was ook zomaar niet vergeten dat je het op had, want het brandde heerlijk na op de lippen. Maar het ging om het idee.
En terwijl we in de kroeg aan het kletsen waren, ging P er eens goed voor zitten. Hij sprak me persoonlijk aan. “Wat vind je nou van J?”
Ik was geïntrigeerd door de directe manier waarop deze jongeman me benaderde, door zijn eigenwijze bril, door zijn bijzondere mond.
“Gewoon, een leuke collega”, antwoordde ik, en daarmee was het meteen duidelijk dat deze koppelpoging niet ging lukken. Dus gooide P het over een andere boeg. Niet dat hij uiteindelijk om mijn telefoonnummer vroeg, dus ik snapte er vrij weinig van. Ik moet zeggen dat ik ook niet erg geïnteresseerd was. Maar twee dagen later had ik ineens een berichtje van P, ook wel bekend als Pp, op mijn weblog. (En ja, ik dacht na dat berichtje ook dat hij een ongelofelijke kakker was die stiekem Pieter-Paul heette ofzo, maar dat was gelukkig niet waar.)
Inmiddels hebben P en ik al bijna tien maanden een relatie :)
Naar aanleiding van een tag van Joyce: mijn meest legendarische zomerherinnering.
Het feestgedruis werd plotseling overstemd door een ander gevoel. Een gevoel van onbegrip.
Een biertje, maar de televisie aan. Overal dezelfde beelden en mijn inlevingsvermogen. Stel je voor… Overweldigd door afschuw.
Later aan de kade zingen we een lied, speciaal voor hen. Ik zing zo hard mogelijk. En daarna dansen we. Het is en blijft tenslotte feest, het is en blijft onze bijzondere dag die we vieren willen. En wat zou ik anders moeten doen? Ik zeg al zo lang als ik kan praten dat mensen niet moeten vechten.
Wat helpt het? We doen al zo lang alsof het allemaal beter wordt. Maar het blijft gebeuren.
Laten we vooral maar genieten zolang het geen oorlog is. Want je weet helaas maar nooit.
Ik denk dat ik al mijn geluk als kind opgebruikt heb. Ik had werkelijk altijd geluk. Ik was gezond en slim, als ik brokken maakte pakte het altijd uit met hoogstens wat schrammen of builen, mijn opa’s en oma’s leefden allemaal nog en als ik te lui was om te leren voor school of het stomweg vergat (ja, dat deed ik), kwam ik er altijd mee weg. Zelfs als ik in waterattracties ging zoals de Piraña had ik geluk: ik werd nooit nat.
In de afgelopen weken ben ik twee keer in de Efteling geweest en ook twee keer in de Piraña, en twee keer had ik een kleddernatte kont. Precies zo’n plek die maar niet op wil drogen en zodoende resulteerde dat in schrale billen de volgende dag. Niet fijn.
Gisteren regende het. Ik was op mijn werk en het was allang tijd om naar huis te gaan. In de hoop dat het wel wat minder zou worden met die regen was ik langer doorgegaan dan nodig, maar het hield maar niet op.
En toen bedacht ik me: ik kan met de bus.
Dus ik sloot mijn computer af, trok mijn jas aan, pakte mijn paraplu en liep naar de bushalte. Tot zo ver niks aan de hand, maar toen ik daar eenmaal bij die halte stond duurde het wel erg lang. Zou ik de aansluiting wel halen? Als ik niet eerst zo lang gewacht had, had ik met een bus eerder sowieso allang thuis kunnen zijn. De regen werd plotseling minder. Als ik nu mijn fiets zou pakken, zou ik eerder thuis zijn dan wanneer ik op de bus zou wachten.
Ik deed het onverklaarbare en liep weg bij de bushalte. Ongeveer halverwege de halte en de fietsenkelder keek ik niet waar ik liep en stapte op een losliggende steen.
Allebei mijn schoenen gutsten vol water.
Iets in mij vertelde me toen al: dit is een hele domme beslissing. Ik kon me nog omdraaien, maar dat deed ik niet. Nu waren mijn schoenen toch al nat. En het was inmiddels droog. Dus moedig stapte ik op mijn fietsje, paraplu in de aanslag en zo snel mogelijk naar huis.
Natuurlijk gebeurde wat er moest gebeuren. Toen ik precies halverwege was viel de regen ineens met bakken uit de hemel. Ik stak mijn paraplu op en boog me over mijn stuur, maar dat hielp verdomd weinig. Mijn schoenen waren binnen no-time kleddernat, en op mijn rug droop het water van mijn jas af, zo mijn rok in. Niet fijn.
Ongeveer één kilometer van mijn huis kwam de bus langs. Weemoedig keek ik hem na, me bedenkend hoe vrolijk ik was geweest als ik daar lekker warm en droog in had gezeten en had gekeken naar de stortregen. En blijkbaar was het nog sneller geweest ook.
Eenmaal thuis stond er een enorme plas water voor de deur van het schuurtje. Geërgerd en al vechtend met de paraplu, mijn fiets en mijn sleutels – ik heb tenslotte maar twee handen – dacht ik: boeiend, mijn schoenen en sokken zijn nu toch al nat. Ik zette er één stap in en ontdekte binnen twee tellen dat er verschillende gradaties zijn in nat.
En uiteraard ging het meteen veel minder hard regenen toen ik eenmaal binnen was.
Het feestje was compleet toen ik vanmorgen wakker werd met schrale billen. Ik wil jullie dan ook vragen om me nu zo hard mogelijk uit te lachen; dan heeft er tenminste nog iemand lol beleefd aan dit hele verhaal.
Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: ik weet niet hoe ik had geheten als ik een jongetje was geweest. En dat betekent niet dat mijn ouders daar nooit over hebben nagedacht. Ik herinner me dat ze een keer een poging hebben gedaan het mij te vertellen. Maar ze wisten het zelf nog maar half.
Het kwam er in ieder geval op neer dat de betreffende jongensnaam net zo belachelijk onlogisch is als Esra, en niemand hem dus kan onthouden.
Daar ging het waarschijnlijk al mis met mij.
Ik ben gewoon voorbestemd om een rare te zijn. Als je mij zou moeten omschrijven zou je wellicht beginnen met oprecht, intelligent, creatief, voorzichtig… Maar dan kom je er toch echt niet meer onderuit dat ik overdreven vrolijk en eigenlijk gewoon zo gek als een deur ben.
Anders dan anderen, het blijft niet beperkt tot een blij aapje met een enorme mimiek. Ik, koukleum, houd van de winter – niet meer dan van de andere seizoenen want ze hebben allemaal hun charmes, maar toch, ik houd van de winter. Ik, bierhater, heb als kleuter in één keer een glas bier achterover getikt; ik geloof niet dat ik later in mijn leven nog ooit zo snel een biertje naar binnen heb gekregen. En desondanks houd ik van de geur van bier. Liefst de geur van uitgedroogd, in de vloer getrokken bier, met een vleugje sigarettenrook er doorheen. Het doet me denken aan feest. En feest is fijn. Zo veel herinneringen.
Ook als schrijfster val ik uit de toon want ik lees geen boeken en kijk geen films. Oké, dat is niet helemaal waar, ik kijk heel af en toe een film. Maar als ik moest kiezen zou ik eigenlijk liever een boek lezen. Vraag me niet naar het waarom van dit geheel. Daar gaat het niet om – er is iets veel belangrijkers in mijn leven en dat is muziek. Ook al stond ik ook op dat gebied in eerste instantie niet vooraan in de rij, want toen iedereen allang fan was van de Spice Girls had ik nog geen flauw idee hoe je een cd in een cd-speler stopt. Inmiddels weet ik dat wel, zo goed zelfs dat ik te lui ben om uit te vogelen hoe iTunes werkt. Downloaden is voor mietjes. Ik wil keiharde cd’s en boekjes waar ik doorheen kan bladeren.
Enfin. Ik hoef niet te vertellen wat mijn favoriete muziek danwel artiest is. Het heeft iets met accordeons te maken. En dat vind ik dan ook zo belangrijk dat ik gerust durf te zeggen dat ik over tien jaar accordeon speel. Over de rest van mijn toekomst durf ik nog geen uitspraken te doen (behalve dat het zeer waarschijnlijk is dat ik over tien jaar 34 ben), maar dát is belangrijk. Ondanks dat er heel veel mensen bij hoog en laag beweren dat accordeon een lelijk instrument is. Ik vind van niet. En als je me niet gelooft moet je misschien “Och, megje toch” eens luisteren. Zo klein, vooral het accordeonspel. Zo mooi. En zo waar, zo op mij van toepassing. Ik huil er steeds van.
Mocht je je overigens afvragen waar dit eigenlijk naartoe gaat: nergens heen. Het enige is, dat ik nu stiekem alle vragen van een tag van Naomi heb beantwoord. Sommige aspecten van tags vind ik namelijk niet passen op mijn weblog, dus doe ik het lekker op mijn eigen manier.
Ik weet het. Ik ben een rare.
Mijn welgemeende excuses. Het bloggen schiet er ernstig bij in de afgelopen tijd. Met name de afgelopen dagen. Ik heb maarliefst vier (!) opeenvolgende dagen niet geblogd. Dat kán toch niet, zul je nu zeggen. Inderdaad.
Nouja, het kan wel (klaarblijkelijk), maar het zou niet moeten. Absoluut.
Nu zou ik allerlei lamme excuses kunnen verzinnen. Dat jullie niet genoeg reageren om het leuk te houden. Dat is mijn eigen schuld, want steek ook nauwelijks nog tijd in jullie blogs. Dat ik een slaapgebrek heb. Klopt, maar als je niet kunt slapen kun je júist bloggen. Dat mijn vriendje me te veel bezig houdt is ook niet waar, want hij heeft helemáál geen slaapgebrek, dus als hij slaapt en ik niet… nuja, je snapt hem. Dat ik geen inspiratie heb. Zou een leugen zijn. Dat ik vanmorgen van mijn fiets gevallen ben. Dat is waar, ja echt, het was een heel stom ongeluk en ik ben heel zielig.
Maar het heeft er obviously niks mee te maken.
Dus sorry. Ik was jullie, en mezelf, gewoon een beetje, euh, hoe zal ik het zeggen… vergeten. Ja nee echt maar dat kan ik niet helpen, als je iets vergeet vergeet je het. Niet dat er dan een stemmetje tegen je zegt dat je iets vergeet. Nouja, jullie hebben ook vast wel eens dat dat stemmetje dat wél zegt, maar dat is gewoon dom van dat stemmetje, niks van waar, want op dat moment denk je er juist aan. Het stemmetje ontbrak dit keer bij mij. Helaas.
Laatst stond ik weer eens voor de spiegel met mijn epileerapparaat, tegenwoordig ook wel bekend onder de naam martelwerktuig.
Het begon allemaal heel onschuldig met dat ding. Gewoon, een paar beenhaartjes weghalen, je voelt dat nauwelijks. Totdat iemand – niet geheel belangeloos – een keer opmerkte dat je oksels toch echt beter niet kunt scheren. Gewillig als ik ben, bedacht ik me wat de andere opties waren. Harsen (ik zag al voor me hoe ik behalve de haren ook het vel onder mijn oksels kwijt zou zijn), epileren (niet met een pincet natuurlijk, dat duurt véél te lang) of de boel gewoon laten zitten.
Je raadt al wat het is geworden. Laten zitten is natuurlijk geen optie voor een zichzelf respecterende moderne vrouw als ik.
Maar terwijl ik mezelf zo stond te pijnigen zette het hele verhaal me plots aan het denken. Waar is al dat haar eigenlijk goed voor? Het evolutionaire voordeel van okselhaar ontgaat mij. En dan met name bij vrouwen. Bij mannen maakt het wat minder uit, die hebben tenslotte overal haar. Dat is mannelijk en sexy, blijkbaar. En zoals Jan-Jaap van der Wal ooit al terecht opmerkte: het is een beetje raar om overal behaard te zijn en dan ineens twee kale plekjes te hebben.
Maar het geldt het omgekeerde dan niet óók? Waarom krijgen wij vrouwen zomaar twee stukjes oerwoud onder onze armen? Denk even met me mee. Waar moet je als vrouw goed in zijn om evolutionair gezien succesvol te zijn? Ten eerste moet je je aan de lopende band voortplanten, ofwel aantrekkelijk zijn, zodat de mannen bij bosjes voor je vallen. Ten tweede moet je goed voor je kinderen zorgen, zodat ze niet vroegtijdig sterven. Nu denk ik niet dat een paar plukjes haar veel invloed hebben op de overlevingskansen van je kinderen. Blijft dus over: aantrekkelijk zijn. Maar leg me dan toch eens uit, hoe kun je als vrouw nu óóit aantrekkelijk zijn met zulke bossen onder je armen? Met van die zweetabsorberende kussentjes zodat het lekker gaat broeien en stinken?
Misschien is het dan toch dat je baby niet overlijdt aan een schedelbasisfractuur, mocht je daar ooit op de één of andere manier met je oksel bovenop belanden.
Voor het eerst van mijn leven ging ik voor mezelf naar de Ikea. Spannend.
En dat op een zondag. Dat is natuurlijk vragen om een bevestiging van de vooroordelen.
Het begon al bij de ingang. Gezellig met zijn allen op de roltrap naar boven. Een overmaat aan halve potloodjes en vooral een drukte van jewelste. Iedereen loopt je voor de voeten, geen plaats meer in het restaurant. En dan al die arme, uit materialistische drift verwaarloosde kinderen die willen worden opgehaald uit de ballenbak – wat uiteraard de hele winkel te horen krijgt.
Langzaam maar zeker werd me daarnaast duidelijk dat mijn vriend een echte Ikea-liefhebber is. Hij verslindt niet alleen de gehaktballetjes. Ik herkende de kast. Nog een kast. Tafel. Klein tafeltje. Nachtkastje, ladekastjes. Het servies. Bierpullen. De klok. Douchematjes.
Bovendien begon ik langzaam maar zeker te herkennen welke kast tot welke serie behoort. Hmm, die ladekast, dat lijkt een Hemnes. Even op het kaartje kijken en inderdaad. Nou, dan zal dat televisiekastje wel een Liatorp zijn. En jawel hoor. Om het niet eens te hebben over Expedit en Malm, die je van een kilometer afstand nog herkent.
Het leek allemaal ineens zo gewoontjes. Prima spul weliswaar maar erg spannend is het niet. Het is rechthoekig, en wit, of zwart, als je geluk hebt bruin, misschien zit er zelfs ergens een knopje of handvat aan en daarmee hebben we wel zo’n negentig procent van het Ikea-meubilair.
Je begrijpt, langzaam maar zeker werd ik een beetje Ikea-beu. Ik heb het nodige gekocht, en voldoende kennis opgedaan om mensen uit te kunnen lachen omdat ze alleen maar Ikea-spullen in huis hebben. Nu wil ik naar de kringloopwinkel. Spannend!
Ik zie twee werelden voor me. In de ene kwetsen mensen elkaar en zijn mensen er constant op voorbereid gekwetst te worden – anders is het niet te dragen. Wie naïef is wordt vroeg of laat vanzelf met de neus op de feiten gedrukt, gedwongen om zich ook aan te passen. Dat lijkt verdacht veel op de wereld zoals die nu is.
In de andere wereld doen mensen hun uiterste best om niemand onrecht aan te doen en kunnen ze er ook vanuit gaan dat hen geen onrecht wordt aangedaan; of in ieder geval niet met opzet. Dat is de wereld waarin ik thuishoor. Het is niet om uit de hoogte te doen, maar ik kwets niet gauw iemand. Onrechtvaardigheid maakt me namelijk extreem boos: het is kleinerend en beschadigend. Soms overkomt het me toch, in een onnadenkend moment, met kleine dingetjes, maar ook daar leer ik weer van. Met grote dingen is het sowieso veel makkelijker, zijn er duidelijke grenzen, weet ik gewoon zeker: zoiets doe je niet. Dus ik doe het niet.
En toch leef ik in een wereld waar ik ieder moment door een ander gekwetst kan worden. Met iets kleins of iets groots. Dat vind ik hoogst oneerlijk maar alsnog weiger ik om dan maar te zijn zoals die anderen. Ik wil het goede voorbeeld geven. Zelfs als ik daarbij dan maar moet slikken dat ik regelmatig wél gekwetst word. Wrok vind ik een hele nare emotie die ook ik absoluut bezit maar waar ik zo weinig mogelijk aan toe probeer te geven. Want dat houdt de situatie in stand.
Je zou kunnen zeggen dat ik er dan alsnog rekening mee moet houden dat ik gekwetst kan worden en me daar onverschillig in moet opstellen. Maar ook dat wil ik niet, want ik weet zeker: als je geen angst hebt om gekwetst te worden kun je veel meer liefde voelen maar ook geven. Indekken is tenslotte niet nodig.
Het is helaas niet mogelijk om de mensheid te veranderen, maar je kunt wel een plekje creëren met dierbaren die hetzelfde denken, waarbij je veilig bent. En tegelijkertijd kun je daarmee iets uitstralen naar de buitenwereld. Dat is wat ik wil. Nodig heb.
Het is heel verleidelijk, véél te verleidelijk. Zelfs ik trapte er bijna in. Als de temperatuur begin januari steeds boven de tien graden uitkomt, bomen in de knoppen staan en hier en daar een vogeltje fluit is het zo makkelijk om het te laten gaan.
Maar laten we eerlijk zijn, de kans dat de winter alsnog toeslaat is vele malen groter dan de kans dat het nu al gedaan is. Sterker nog, de astronomische winter is pas drie weken oud. En er is niks erger dan winter op een moment dat je het niet verwacht. Denk maar eens aan vorig jaar. Wie had er geen last van? Het duurde en duurde maar, terwijl iedereen de lente verwachtte, er naar smachtte. Dat was voor niemand leuk. Je leest het goed, ook niet voor mij, hoeveel ik ook van de winter houden kan.
Ik kan dat namelijk alleen als ik er mentaal op voorbereid ben. Voor wie het guurste verwacht, al het nodige in de aanslag heeft, kunnen er alleen maar meevallers zijn. En prachtige landschappen, glimmende ijsvloeren.
Dus mensen, be prepared.
Dan zou het misschien wel eens kunnen dat je er nog van gaat genieten ook.