Je geeft geen krimp, je hoort mijn huilen botweg niet,
je geeft allang geen ene moer meer om mijn radeloos verdriet.
Ik leg mijn hand op je wang en draai je hoofd dwingend naar me toe.
Je aders kloppen in je hals en jij slaapt door, ben je zo moe?
Verachtend kijk ik naar je prachtige gezicht,
die ogen die me smelten deden, maar nu weet ik wie er naast me ligt.
Stik er maar in, ik sta op, loop naar de schuur
waar ik precies hetgene vind dat me kan bevrijden van dit vuur.
Ik pak de handboor stevig vast en maak een gaatje tussen je longen
en ik vind er wat ik zocht, leeggegeten, hard, verwrongen.
Ik bevrijd je heel zorgvuldig van je stenen hart
en smijt het woedend op de grond; beter niets dan kil en zwart.
Ik kus je, jou bewaar ik zodat het niet meer kan gebeuren
dat een man de kans krijgt om mijn hart weer te verscheuren.
Wat ben je traag.
De klok die tikt, weer een station,
ik wilde dat ik ze kon wissen
wilde dat het sneller kon.
Ik verloochen je niet graag,
doorgaans geniet ik van je rust:
de regen die de wereld kust,
of de lichtjes in de nacht.
Maar het lukt me niet vandaag,
omdat mijn vriendje op me wacht…
ik kan hem gewoon niet missen.
Ik heb overal gehuild.
Op de fiets en in de trein,
op mijn werk en in de kroeg.
Soms wel vijf keer op een dag
’s avonds laat en ’s ochtends vroeg
of stomweg midden in de nacht.
Eraan denken doet me pijn.
Weer fiets ik huilend door het bos,
maar voel de zon die zachtjes troost
en laat steeds wat tranen achter
tussen de bomen op het mos.
Zo prachtig mooi, te groots aangrijpend
vertederend bijtend, stukje bij beetje
likt het warme gif aan de ziel, verterend, verleidend.
Mijn liefde veel te groot, te onwerkelijk, onmenselijk,
alsof jij geen mens zou zijn, zoveel als ik van je houd.
Het drijft me tot het uiterste, het moet naar buiten.
Ik tem het
en laat het weer gaan, wat moet ik toch beginnen;
ik kan gewoon niet zonder,
want dit maakt mij en dit maakt jou, jij, jou.
Zou het niet veel gekker zijn als het
me géén angst aanjagen zou?
Het gevoel voorgoed verdwenen
jij van mij en ik van jou
blijkbaar bestaat hij niet, degene
die onvoorwaardelijk van iemand houdt
en toch zoek ik krampachtig door
ik wil niet minder, wil niet zonder
maar als jij vindt dat je bij me hoort
kunnen we werken aan dat wonder?
Een storm giert, raast en tiert,
de eerste keer dat je dat van dichtbij ziet
zul je op de ergste verwachtingen stuiten.
En als de wind gaat liggen durf je niet naar buiten,
bang voor al dat groot verdriet.
Maar als je gewoon gaat kijken
zou de schade zomaar kleiner dan je angsten kunnen blijken.