Ochtendhumeur
Strepen op het wit tapijt
papier nog leeg, niks voorbereid
houtafdruk op zijn gezicht
hij hing er met zijn vol gewicht
het mocht niet baten, slaap was vast
maar morgen komt hij uit die kast.
Strepen op het wit tapijt
papier nog leeg, niks voorbereid
houtafdruk op zijn gezicht
hij hing er met zijn vol gewicht
het mocht niet baten, slaap was vast
maar morgen komt hij uit die kast.
Zonde van de waarheid was het.
Benen banen in het gras
ondanks wat verspilde moeite was.
Gaten in de maan.
Het licht viel en stuiterde
op de natte keien, lange rijen.
De knieën open
en toch zouden we nog uren zo lopen:
zoekend naar de horizon.
Dat zegt mijn vader die het niet begrijpt
ik wil niet dat iemand in mijn wangen knijpt
als ik lekker even in de verte staar.
Weer een verdwenen gedicht, het was bijna klaar.
Iemand loopt
die ik herken
maar waar ik liever niet aan denk.
De trein rijdt weg.
Zon die ondergaat,
maar dan achter de wolken
als een blanke platte parel zonder pit.
Zo bleek was ik, toen ik ooit ging
maar terug kwam ik geschaafd.
Waarom een man zoveel gas geeft, nadat ik net iets te laat oversteek?
Ik weet het niet.
Omdat hij haast heeft, geïrriteerd is…
Of toch omdat hij blote benen ziet.
Hij ging gerage
naar de vare,
naar de zee.
Gloven, golven,
hij viel voor van de golveren,
voorover.
Nat.
Voor in de trein knipperde:
Reuver.
Daar waren we niet, maar het stond er. De hele reis lang.
Bracht me terug naar een hele tijd geleden en ik was er niet eens
ooit echt geweest. Maar de herinnering bleef.
Ik probeerde er zo lang naar te kijken dat de letters zich om zouden vormen,
leeg en vlak zouden worden, zoals dat met de meeste woorden kan.
Maar het bleef er gewoon staan:
Reuver.
Met alle pijn.
Hij was er ook: de heer uit Gent,
ik herkende hem direct
al was ik wat teleurgesteld op dat moment.
Zijn haar geknipt,
een nieuwe bril,
een lachje kon er niet vanaf,
hij leek zo oud ineens.
Waar was die leuke vent?
Maar toen het bijna tijd was om te gaan
keek hij me,
op het nippertje,
toch nog even aan.
Zie, hij heeft me wel herkend.
Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan
maar al is het nog zo vlak,
toch zie ik een coalitie aan de afgrond staan.
Ik heb de bal niet op mijn tenen gegooid
of die van een ander
en mijn nagels niet gebroken;
ik had misschien niet erg veel punten, maar
toch is het angstaanjagend goed verlopen.