Ik sliep er bijna niet van, zo greep het me aan. De voorstelling ging verder in onrustige dromen. Huub Stapel, die me zoals hij op het podium stond met een vragende grijns zo aan opa deed denken. Het leven kan zo veel geven, maar ook alles weer afnemen.
Het moet verschrikkelijk zijn om te weten dat je een vorm van dementie hebt en je persoonlijkheid zult verliezen. Al denk ik dat opa dat nooit geweten heeft, omdat het bij hem te laat werd herkend. Misschien maar goed ook.
En dan Rowwen Hèze, de band die het hele verhaal weer perfect in muziek wist te vangen. Met zo weinig woorden vertellen hoe het is en met zo weinig poespas wederom prachtnummers om bij weg te dromen. Heftig was het wel, die avond in de schouwburg, en dat vonden de mannen van Rowwen Hèze zelf trouwens ook. Maar met een gesigneerd album blijven vooral heel veel mooie herinneringen.
De laatste jaren heb ik veel te weinig naar mijn eigen muziek geluisterd. Het kwam er gewoon niet van, en na een tijdje vergat ik zelfs dat het een mogelijkheid was.
Toen ik vorige week die goede oude playlist weer eens aanzette omdat ik me zat te ergeren aan de stofzuiger van de buren, vond ik een stukje van mezelf terug. Liedjes waarvan ik het bestaan was vergeten en die desondanks zo mooi zijn. Anders van Bløf, bijvoorbeeld. Ineens vond ik mezelf weer zingend in de huiskamer en kwamen allerlei zinnen en herinneringen terug waarvan ik niet wist dat ik ze nog ergens had.
Zoals Jack Poels het meemaakte: “Mijn moeder had een afasie, en die kon eigenlijk alleen nog maar stamelen. En toen speelde ik het liedje De Peel in brand, en ineens kwamen al die woorden weer terug.”
Dat is een treffend voorbeeld. Muziek brengt dingen terug. En je hoeft niet te wachten tot je ziek wordt.
Het is weer kerst. De tijd van koormuziek. Dat vind ik nou gaaf, dat er een tijd is dat koormuziek ineens omarmd wordt. Meestal ben ik, als koorzangeres, maar saai, maar niet met kerst. Dan hoort het er opeens echt bij.
Dat het maar één keer per jaar is houdt het ook leuk. En dan bedoel ik niet zozeer de koormuziek op zich, daar kan ik prima het hele jaar van genieten, maar die kerstliedjes. Misschien is het daarom dat iets van vroeger alleen met kerst nog gewaardeerd wordt. Het is gewoon minder snel irritant geworden.
Dat overigens in scherpe tegenstelling tot de welbekende kerstnummers van Wham en Mariah Carey.
Maar betekent dat dan dat ook met kerst de koormuziek over een paar decennia hopeloos ouderwets is? Dat zou toch zonde zijn? Geen sluimerende melodieën, geen volle harmonieën meer? Wat ik eigenlijk wil zeggen natuurlijk, is dat koormuziek het hele jaar door prachtig kan zijn. Ik begrijp niet dat iets wat keer op keer kippenvel kan geven, toch uit de mode heeft kunnen raken.
Het wordt nooit meer hetzelfde. De liedjes van vroeger, ze herinneren me er stuk voor stuk aan dat alles toen zo veel makkelijker was.
Ik wist niets van de pijn.
Vraag maar niet waarom. Niet aan willen denken, dat is het ergste, en toch het beste. Op vergeate na dan. Vergeate is beter, als je kunt. Soms zou je met je kop tegen de muur willen slaan. Maar dat hoeft hier niet. Er zijn, dat is genoeg, de massa doet de rest als de muziek begint. Het wordt allemaal uit je gebeukt, zoveel waanzin dat je nergens anders aan denken kunt. En dansen tot je stijf bent. Ik kan het niet, vergeten, maar soms toch voor even.
De godvergeten blues: de piano, af en toe de saxofoon en een loepzuivere stem. Dat ben ik, nee, dat zóu ik kunnen zijn. Hoe had ik dat uit het oog kunnen verliezen? Als je alle puzzelstukjes bij elkaar legt is er geen andere oplossing en dat wist ik allang. Ik zou kunnen zingen, ik zou mezelf kunnen begeleiden of een band samenstellen uit mensen die dicht bij me staan, ik zou mijn eigen liedjes kunnen schrijven. Waarom ik dan steeds iets anders doe, ergens anders zoek, ik weet het niet, ik heb werkelijk waar geen idee. Het zal wel makkelijker zijn op de een of andere manier.
Dit liedje gaat over een boom die vroeger midden in de uitgestrekte peelvlakte stond. Vanwege zijn bijzondere vorm werd de ‘Kamelenboom’ een orientatiepunt voor boeren uit de omgeving.
Een nummer op verzoek van Rowwen Hèze’s vorige bassist, met een hele leuke tekst en muziek waar je gewoon ontzettend vrolijk van wordt, zonder dat het irritant is. En nu hebben ze ook nog een simpele maar grappige clip gemaakt. Soms valt alles ineens samen.
Ik vong meejzelf wat gewoen
ik zaag meejzelf hier al stoan
als enne doedgewoene boem
verder dor ’t leave goan
Ik grujde op met veul geduld
takke als ’n silhouet
in de vurm van enne bult
en inens toen waas ’t net
leek ik op enne kamiel
tusse de smele van de Piel
Kamiel van de Piel
ik wies de weg
in dit landschap groet en leag
Kamiel van de Piel
langs de kant
mien wortels deep heer in ’t land
de spoare in ’t zand
Ik vong meejzelf wat gewoen
ik zaag meejzelf hier al stoan
als enne doedgewoene boem
verder dor ’t leave goan
We hadden het over zijn nieuwe autoradio. Eentje waar je een usb-stick in kan steken met alle muziek die je maar wilt.
Ik dacht aan de liedjes van Rowwen Hèze, vroeg me af welke hij ook leuk zou vinden, en droomde automatisch terug naar de auto van mijn ouders met die grijsgedraaide cd-wisselaar. Elk album is een andere herinnering. Een vakantie, een dagje uit, of simpelweg thuiskomen. En toen wist ik het.
“Ik weet wat we moeten doen. We moeten ’n Hemel op Aarde op je stick zetten en in de auto draaien. En dan maken we heel veel nieuwe, fijne herinneringen.”
Hij vond het een goed idee. En bij die gedachte was er al iets veranderd. Door die gedachte al minder pijn bij de muziek en meer levensvreugde. Denk je eens in, al die leuke dingen die we samen doen. Bijna wekelijks wel ergens met de auto heen. Zo fijn.
Niets meer dan dit lied trekt mijn gedachten terug naar de tent.
Meestal, als ik die stem hoor en die accordeon, de trompet, dan waan ik mezelf op het Limburgse platteland. De velden, het groen, de dorpjes, bruine kroegen, de doodgewone huizen met hun mensen. De gastvrijheid en gezelligheid. Een reis door de tijd van pakweg 1960 tot hier.
Maar Gebrouwe in Limburg is niets van al die fantasie, het is één en al herinnering. Dan heb ik diezelfde kleren weer aan en sta op het podium en zing, met de accordeons, de gitaren, de fanfares, de zes mannen, honderden muzikanten om me heen. Dan geniet ik opnieuw van een heel bijzondere dag, een dag waarop ook nog eens zo veel mensen kwamen kijken speciaal voor ons. Allemaal even enthousiast. In een enorme tent op een veld, een plek die maar één week per jaar bestaat en toch zo muf is als een oud café. Omdat er geleefd wordt. Een hele fijne plek.
Ineens word ik gegrepen. Ik verstijf. Niet dat ene nummer, denk ik, niet nu…
Het is al te laat. De muziek gaat door mijn lijf, het bloed stroomt weer door mijn aderen net als toen. De pijn, die onbeschrijflijke pijn. De doodse leegte van twee jaar geleden, kil als het winterse daglicht. Het duizelt.
Ik was minstens net zo in de war van het leven als dit nummer.
En vooral teleurgesteld. Het verdriet is nog net zo scherp als de noten. Ik wil niet herinnerd worden. Zeker niet als hij er niet is. Niet als ik in het eentje dragen moet, omdat geen enkel ander het begrijpt.
Hij begrijpt het ook niet, maar hij zal moeten. Hij zal me moeten troosten, op zijn minst.
Ik veel te vrolijk, jij veel te dronken. Op onze nette schoenen. Wie er om ons heen stond deed er even niet toe. We zongen en speculeerden over basloopjes en saxofoonsolo’s.
“We kunnen wel een band beginnen met zijn tweeën”, zei je.
Ik keek in je ogen.
“Ja”, zei ik.
Het kan met jou alle kanten op als je te diep in het glaasje hebt gekeken. Maar dronken of niet, als je per ongeluk met een te leuk idee komt houd ik je er aan.