Zou het ook dit jaar weer lukken? Dat is altijd maar weer de vraag, en zoals gewoonlijk duurt het langer dan we denken, krijg ik er een zenuwenmaag van.
“Als die deuren nu niet open gaan…” Prompt zie ik iets bewegen en slaan alle deuren onze kant op. Oog in oog met een van de bewakers die na het openen niet weten hoe gauw ze aan de kant moeten springen. Rennen. Rennen! Half struikelend over mijn eigen benen een zee van flitsende camera’s tegemoet. Maar daar gaat het niet om. Daar moet ik omheen, verder, naar de andere kant van die tent die zo ontzettend groot is als hij leeg is. Halverwege haalt iemand me met een rotvaart in. Geeft niks. Ik hoef niet de eerste te zijn. Als we maar een goed plekje hebben. Middenvoor is niet de meest geliefde plaats, omdat het gebeuk er het hardst is. Maar wat kan ons dat schelen? Het zicht is er het best en met de dranghekken in het vizier ren ik als vanzelf.
“Zijn jullie weer een beetje fris?” vraagt Tren de volgende ochtend. Hij wijst vanaf het podium naar beneden. “Jullie stonden gisteravond daar vooraan in het midden.”
In april boekten we voor het zesde jaar op rij kaartjes voor de Slotconcerten van Rowwen Hèze. Je zou misschien denken dat het na zoveel keer gaat vervelen. Maar Rowwen Hèze gaat nooit vervelen, want ze komen altijd met iets nieuws. Zo was het optreden met zes gastmuzikanten tijdens deze editie een schot in de roos. Maar er was meer.
Wat we in april nog niet wisten, was dat deze band met een initiatief zou komen waarvan iedereen met zijn oren stond te klapperen. Ze wilden voor hun dertigjarig jubileum een single opnemen met iedereen die maar mee wilde doen. Wie mijn weblog volgt weet het: ze kregen het voor elkaar en zus en ik deden mee. Op 30 september kwam de single Gebrouwe in Limburg uit. En enkele dagen later kregen we een uitnodiging. Op de slotconcertzondag zou Gebrouwe in Limburg éénmalig live uitgevoerd gaan worden.
En dus was het nog niet allemaal voorbij toen we gisterochtend na vijf uur slaap wakker werden met spierpijn en enkele beurse plekken. Bepakt met een accordeon en heel veel keelsnoepjes om de stembanden – voor zover dat nog mogelijk was na een avond schreeuwen – weer in vorm te krijgen reden we door de optrekkende ochtendmist en de uitgestrekte Limburgse velden terug naar waar we ’s nachts vandaan waren gekomen. En enkele uren later stonden we op het podium met Rowwen Hèze en nog 280 andere muzikanten, voor een uitverkochte tent.
“Oktober overvalt ons ieder jaar.”
Ik vond die tekst van Bløf altijd maar raar. Ik had nooit moeite met de herfst.
Maar alles veranderde. En nu overvalt oktober me ieder jaar. Nu is de herfst als een struikrover tussen de verkleurende bladeren. Als een schurk die me aanvalt uit het niets en mijn dromen steelt, mijn hoop vermoordt. De herinneringen aan de pijn waaien door de kille lucht. Rijten de littekens op mijn hart weer open. Het regent er naar binnen in oktober.
“Oktober is de wreedste maand,
oktober,
met de dingen die voorbij gaan maar wel ergens blijven hangen.
Ze komen steeds weer bij ons terug,
ergens in oktober.”
Het is net alsof ik de tijd nog terug zou kunnen draaien. Het is net alsof het iets uitmaakt dat het vandaag twee jaar geleden is, alsof ik nog naar binnen zou kunnen lopen en zeggen: doe het niet. Doe het alsjeblieft niet.
Ik kan zo vaak naar binnen lopen als ik wil, maar niets verandert en de minuten verstrijken, hoe tergend langzaam ook, ze verstrijken. De tijd glipt voor het derde jaar weg tussen mijn vingers terwijl ik eenzaam wakker lig op de plek waar het gebeurde.
Veel verandert, maar pijn die is geweest kan nooit meer uit het verleden worden gewist. Zoals die over het begin van een relatie, verstrikt geraakt in een geheim, in ontrouw en afvalligheid. Oktober. Wat een mooie herinnering had moeten worden, vuil als een dief in de klamme nacht. Morgen zijn we twee jaar bij elkaar, maar morgen vier ik helemaal niets.
Volgens mij heb ik wat uit te leggen. Gisteravond was ik bij een concert (of misschien moet ik hier in Nederland zeggen hét concert) van Take That. Wie had nou gedacht dat ik ooit naar een concert van een boyband zou gaan? Ik drie dagen geleden in ieder geval nog niet, maar Naomi zocht op het laatste moment nog iemand die mee wilde, en toen dacht ik: waarom ook niet.
Dus zodoende. En dan sta je ineens te luisteren naar muziek die overwegend nieuw voor je is en word je desondanks langzaam meegezogen in een stroom van nostalgie. Terwijl de meeste liedjes van na hun comeback zijn. Terwijl ik zelf amper zes was toen ze uit elkaar gingen en er in mijn jeugd dus bar weinig van heb meegekregen. En toch ga je in gedachten terug naar toen. Een ’toen’ rondom deze band dat wellicht nooit echt bestaan heeft, alleen leeft in je veronderstelling van hoe het was, een veronderstelling die zich later pas gevormd heeft tussen je oren. Misschien daarom juist wel zo perfect.
Eerst vond ik het nog jammer dat Robbie Williams er niet bij was, maar nu denk ik dat het juist beter was. Robbie steelt anders toch de hele show. Hadden we lang niet zo dichtbij kunnen staan ook. En eerlijk is eerlijk: Mark Owen en Gary Barlow zijn veel aantrekkelijker. Voor wie nu denkt: ze zijn toch met zijn drieën? Ja, maar wat betreft Howard Donald ben ik er nog niet uit, sorry. Ik zou ze van tevoren allemaal niet herkend hebben, daar niet van, maar als ik dan toch naar een boyband ga bekijk ik dat natuurlijk wel gelijk even goed hè.
Of het was gewoon zo aantrekkelijk omdat het in mijn hoofd nou eenmaal niet anders dan perfect kon zijn door alle valse herinneringen die het oproept. Hoe dan ook, het was leuk. Bijkomend voordeel: ze zijn er sinds de jaren ’90 alleen maar knapper op geworden. Nostalgie of niet.
Vroeg op pad. Met een accordeon, twee paar stembanden en tien vingers. Naar Roermond, want zus en ik waren uitgenodigd om mee te doen aan opnames voor een Rowwen Hèze-single.
Dat accordeonding van zuslief is dus niet te tillen. (Oké, oké, ja ik ben stikjaloers, en het zal vast niet lang meer duren voor ik ook met zo’n ding loop te zeulen, maar feit blijft: niet te tillen.) En dan loop je zo’n enorm theaterhotel binnen, waar je honderden mensen verwacht aan te treffen voor diezelfde opnames, wat denk je? Leeg. Dus zoeken, met die kast van een koffer, trap op, trap af, maar niemand die voor de opnames lijkt te komen. Alleen een deur naar het artiestencafé die ongewoon wijd open staat. En achter die deur? Ook niemand.
Goed, om een lang verhaal kort te maken: we moesten wel degelijk in dat artiestencafé zijn – wat op zich al een eer is – en we waren domweg de eersten. Uitgerekend wij waren ingepland als de eerste deelnemers van de eerste opnamedag. En dan sta je voor je het weet oog in oog met je favoriete artiest, Tren, de accordeonist van de band maar ook producer van dit hele gebeuren.
Vanaf dat moment voelde alles verbazingwekkend vertrouwd. Misschien is het omdat ik die gezichten al zo vaak van dichtbij gezien heb, ook al zijn ze onaanspreekbaar op dat podium. Misschien is het omdat ik Tren al eerder ontmoet heb. Misschien is het omdat hij niet zulke flatteuze slippers aan had (dus zelfs hij is niet perfect). Misschien is het omdat de rest van de band weliswaar aanwezig was, maar op veilige afstand zat, voor een keer ik op het podium en zij in de zaal. Hoe dan ook, we moesten kiezen waar we mee zouden beginnen en de keuze viel op mijn pianospel.
Daar ging ik dan. Het was natuurlijk niet alleen voor mij spannend, want voor de band was het ook maar afwachten wat dit voor dag zou worden. Maar ik denk dat ik ze snel gerustgesteld heb. Het was eigenlijk heel verraderlijk, want ik moest een koptelefoon op om mijn eigen pianospel te kunnen horen, dus het leek alsof ik het lekker voor mezelf kon houden. Maar stiekem had de hele band ook zo’n koptelefoon. En de crew. En de cameraman. Kortom, iedereen waar ik me van tevoren zenuwachtig voor had gemaakt kon alsnog precies horen wat ik deed, inclusief alle genadeloze opnameapparatuur.
Maar! Juist door die valse vrijblijvendheid vielen de laatste zenuwen van me af en begon ik gewoon te spelen. En dat voelde verdomd goed. Dit was nog eens genieten van een bijzonder moment. Een bijzonder halfuur dat alsnog veel te snel voorbij was. Aan het eind van dat halfuur mochten we door diezelfde koptelefoons nog één keer luisteren hoe het was geworden, hoe de piano, de accordeon en de zang van ons beiden samenvielen met de muziek van Rowwen Hèze zelf en op dat moment kon ik een brede lach niet meer onderdrukken.
En toen was het nog niet helemaal voorbij. Ondertussen zat het artiestencafé vol met andere deelnemers maar omdat wij de eersten waren geweest wilde een verslaggever van Dagblad de Limburger per se met ons spreken. Dus nu staan we nog in de krant ook. Het kan niet op. En hoe ik daardoor weer – zonder erom te vragen – aan het telefoonnummer van Tren kwam ga ik niet verklappen, want het verhaal is al veel te lang. Niet dat ik zo brutaal ben om hem te gaan bellen, maar erover opscheppen mag best toch?
Het is net of deze stem en deze noten helemaal niet bij Rowwen Hèze horen. Het is net of deze muziek uit een totaal andere tijd komt, een andere dimensie. Een dimensie waar Rowwen Hèze geen feestje is, maar het me in alle hevigheid herinnert aan de meest verschrikkelijke periode uit mijn leven. Aan de depressie, de angst, de seconden die me in hun greep hadden toen ik nog niet eens wist wat er was gebeurd, laat staan wat er zou komen.
Ik was vergeten dat de muziek dit deed. De tranen rollen over mijn wangen. De nummers die me toen hoop gaven herinneren me er nu aan hoe verraden ik ben, hoe verraden ik al was toen ik nog dacht dat het goed zou komen. Hoe makkelijk het blijkbaar kan zijn om mijn vertrouwen te krijgen terwijl het al gebroken is, zonder dat ik het in de gaten heb.
En hoe het nooit meer wordt als toen, hoe veel pijn ik ook had: toen leek het leven op zijn minst nog eerlijk. Toen leek mijn relatie op zijn minst nog eerlijk. Maar dat was hij niet, toen al niet. Nooit geweest, en gedane zaken nemen geen keer.
Overal waar je kijkt,
komt er geen eind aan het donker
Overal waar je loopt,
zakken je voeten steeds dieper en dieper weg,
in de grond
Alles verandert een keer,
niemand blijft altijd dezelfde
Alles wat hier nu gebeurt
drijft vroeg of later
steeds verder en verder weg,
naar de zee
Geef,
Geef de moed niet op
Al stijgt het water snel en
geef,
Geef de moed niet op
Al lijkt de nacht zo lang
Overal om je heen
komt er geen eind aan het donker,
alles raakt kwijt in de storm,
maar wie alles verliest vindt zichzelf op een dag weer terug
als een mens
Geef,
geef de moed niet op
al stijgt het water snel en onverwacht
al lijkt de nacht zo lang,
geef niet op
Geef,
geef de moed niet op,
de storm gaat ooit eens liggen
Dit is wat je maakt
tot wie je bent,
geef niet op,
geef niet op,
geef niet op
De storm gaat ooit eens liggen
De regen slaat tegen de ruiten,
en van binnen stormt het net zo hard als buiten
Maar geef,
geef de moed niet op
al stijgt het water snel en onverwacht
al lijkt de nacht zo lang,
geef niet op
Geef,
geef de moed niet op,
de storm gaat ooit eens liggen
Dit is wat je maakt
tot wie je bent,
geef niet op,
geef niet op,
geef niet op
De storm gaat ooit eens liggen
“Merge wuurd ’t beter, dan is alles vurbeej,
merge oavend lachte teage meej.
Pas op wat ik ow zeg, merge zien ow troane weg.
d’r is d’r mar iene en dat ziedde geej.”
Jack heeft bijna altijd gelijk. Maar niet helemaal. Hoe vaak heb ik nu al gedacht, of misschien moet ik zeggen gehoopt dat het morgen beter zou worden? Honderden dagen achtereen. Maar het gaat zo langzaam. Zo verschrikkelijk langzaam. En de tranen zijn er nog steeds veel te vaak, springen in mijn ogen bij het horen van deze tekst. Hoe lang moet ik dit nog volhouden? Waar is het einde, komt er ooit een einde?
“Denk mar neet teveul an wat koome giet,
denk mar neet teveul an wat is gewest.
Dut mar rustig aan, geej het nog al d’n tied.
Dan goan weej same, same lukt dat best.”
Ik doe zo mijn best. Maar het verdriet heeft zich meester van me gemaakt. De woede over wat er is gebeurd, de woede op hem, de woede op de wereld. Ik wil dit niet, ik wil niet dat het leven zo is.
Ik zou willen dat hij me zou troosten, ik zou willen dat hij me de tijd zou geven.
Ik zou willen dat hij me de tijd terug kon geven.
(Fragmenten: Jack Poels – Station America, Rowwen Hèze, 1993)
Zondag in ’t zuiden, vur de kerk op ’t plein. Ik had een foto moeten maken van dat aanzicht, maar dat kon niet, want ik had mijn telefoon voor de zekerheid maar thuis gelaten. Aan de andere kant had ik de huisfotograaf toch niet kunnen overtreffen, zelfs al is de kerktoren nauwelijks te zien op zijn foto:
Eindelijk een thuiswedstrijd, zelfs al woon ik er niet meer. Vierlingsbeek blijft toch altijd mijn dorp. En dat allemaal onder de blauwe hemel die langzaam zwart wordt, blote benen, blote buik. De rug recht, het Rowwen Hèze-shirt fier om mijn schouders. Want iedereen die me kent mag het weten: ja, op de basisschool was ik al die (knettergekke) Rowwen Hèze-fan, hoe misplaatst het ook leek voor zo’n introvert meisje, en nu ben ik dat nog steeds. En ik geniet :)