Het is weer eens bewezen dat ik niet stil kan zitten bij Rowwen Hèze. Zo’n theaterstoel is weliswaar comfortabel, maar niet erg geschikt. Ik was vastberaden om me in te houden. En dat heb ik ook gedaan, dus het was minder erg dan de vorige keer. Maar het lukte gewoon niet helemaal.
Zelfs bij De Peel in Brand faalde ik. Zo’n rustig nummer zou je denken. Maar halverwege gingen ze ineens over op de opzwepende allereerst uitgebrachte versie uit 1987, dus echt, ik kon er niks aan doen.
Nee, zo’n stoel is niks voor mij. Laat mij maar dansen.
Tren vertelde me het na afloop. We kregen de kans om een praatje met hem te maken. Jij danst altijd zo leuk op Wakker vur de Wekker. Dan zit je echt in een soort flow. Hihi. Bloos. Het viel blijkbaar meer dan eens op dat ik dat een heerlijk nummer vind.
En dan dat andere verschil – de muziek zelf. Minder hard. Luisteren zonder oordoppen en zonder een gonzende tent achter je, meer genieten.
Maar ook: jezelf steeds per ongeluk heel hard horen zingen als de muziek ineens zachter wordt. Het gebeurde tijdens Bestel Mar. Ze lieten de zaal zingen, en toen hoorde ik pas hoe knetterhard ik de tweede stem aan het zingen was. Onbewust, het is er bij mij gewoon zo in geslopen. En ik was niet de enige die het hoorde. Een raar gezicht op het podium, Jack had het meteen door. Oogcontact, lachen. Stiekem vooral leuk :)
Hij ligt naast me te slapen, de lieve schat. Hij wel, ik niet. Weer niet. Het bed is warm, het kussen zacht en toch duurt de tijd zo lang hier, altijd.
Midde in de nacht
lig ik wakker met mien oege oap
’s mergens bin ik muuj
midde op de daag
val ik in sloap
ik ken meejzelf al lang
als ik goj denke wat gebeure kan
maak ik meejzelf bang
Ik maak mezelf bang, veel te vaak. Maar deze nacht niet, hoe lang het ook nog duren mag. Ik kijk naar hem. Zo dichtbij. Ik wil niet meer verdrietig zijn, niet nu. En ik ben blij dat ik hier ben.
’s Nachts um half 3
denk ik liefde is neet alles wille wiete
en dat helpt meej vur zolang
als ik doar an denk, en ik denk
ik kan d’r niks an doon
zoeals nou bin ik altied gewest
ik deej ’t anders als ik kon
umdat ik t vur meejzelf verpest
De zinnen klinken in mijn hoofd. Het is net genoeg. Ik houd me sterk. Schreef Jack dit soms speciaal voor mij?
Inens, dan huur ik ’n geluid
ik hald de oajem in en wacht
klok sluut half drie, midde in de nacht
roop ik liefde is, neet alles wille wiete
en dat helpt meej vur zolang als ik doar an denk
um half drie zij ik mien zurg op de rotse spliete
en al mien ergste droeme stroeme weg van meej
nar ’t licht, oege half oap, dan is d’r wir hoap
dan val ik in sloap
(Fragmenten: Jack Poels – Hemel op Aarde, Rowwen Hèze, 2013)
Zoals gewoonlijk te vroeg wakker, stinkend, met een verwrongen lijf. Maar dat is nog niet alles. Want het nieuwe album kocht ik daar ook, en het ligt te wachten op mij.
Wat prachtig, wat een genot. Ik denk weer hoe ik daar stond. Bestond die wereld maar echt, leefde ik dat leven maar. Het leven uit die liedjes, het is zo prachtig warm en volmaakt, niet te perfect, niet te slecht. Ik leef het in elk geval één avond per jaar.
Ik huil als ik het laatste liedje hoor. Niet van verdriet. Het is gewoon te mooi. Vertaal de tekst naar het Frans, verwerk het in Amélie en niemand hoort dat het niet van Yann Tiersen is. Dit kunnen ze dus ook al: filmmuziek.
Het oor gonst. Maar dat geeft niet, want het gonzen van de noten gaat er samen mee. Een verkrampte rug zet zich op de pianokruk. En dan begin ik. Het is als kristal, zo helder in de stilte van deze dag. Alsof het thuisblijven de oren open laat, ze nog niet verpest zijn met de geluiden van de straat. Spelen tot de polsen stram zijn: het verslaaft. Het geeft nieuwe energie en nieuw gevoel, de handen nog soepeler en meer bevangen, expressief.
Een van de mooiste dingen aan pianospelen is het zelf niet begrijpen hoe je vingers over de toetsen strijken. En het luisteren naar de klanken die wel haast onmogelijk lijken.
Het regent. Het is vier uur. De nacht is lang en ik ben boos, boos, boos.
Ik ga rechtop zitten om het woelen te doorbreken. Trek één been op en sla mijn armen er omheen.
Ik kijk mijn kamer rond in het donker. Al zie ik alleen schimmen, ik weet precies wat hier hangt en staat.
Mijn grote foto aan de muur. De beeldjes die ik zelf maakte. De amethyst naast de oude computer waarop ik vroeger spelletjes speelde, het oude mondstuk van mijn saxofoon. De zilveren poef, waarop ik al geen jaren meer gezeten heb. De bloemen die ik in mijn haar had op de bruiloft, de twee blinkende kokers met mijn diploma’s. Hoge hakken, nagellakjes. De plaat van Rowwen Hèze. En het zelfontworpen t-shirt aan de muur niet te vergeten, met die zes prachtige gezichten.
Ik druk mijn lippen op mijn blote knie. Mijn hoofd is zwaar, maar niet meer van woede.
“Perzisch tapijt heer op de vloor.
Geschilderd landschap an de moor, witte wolke in ’t vergezicht.”
Jack zingt zijn lied voor me. Ik zie nog zijn ogen in de novembernacht, alsof hij toen al wist dat hij me voor nu moest troosten.
“En mar denke, en mar sloape. Opnij beginne, heer in dit paradijs.
Blieve droeme, blieve hoape. Vur altied blieve, vur altied”
Ik wieg mezelf in slaap.
(Fragmenten: Jack Poels – Rowwen Hèze, Geal, 2012)
Met hem kon niemand praten. Het enige wat ik hem gezegd had is dat hij muziek moest gaan maken. Dat ik wist dat hij dat zou kunnen.
En hij deed het. Kocht een viool, een dure, ik weet niet waarom; blijkbaar waren mijn woorden overtuigend geweest. Anders zou je wel beginnen met iets makkelijks, iets toegankelijks. Een gitaar bijvoorbeeld. Maar hij pakte het meteen groots aan. Misschien was dat het, het niet houden van kladblaadjes of half werk, net zoals ik. Als je iets doet, doe het dan goed.
Het bleef lang stil. Het zwijgen in de gangen was ondraaglijk te noemen. Gek van de leegte vroeg ik hem uiteindelijk steeds naar zijn viool. Drie woorden zei hij dan: “Het gaat goed.” En glimlachte in zichzelf. Precies zo, altijd. En ik was blij voor hem, maar kon er niet mee leven. Ik moest meer weten. Want ík had hem die hand gereikt, het leek of het hem gelukkig maakte, kon hij dat dan niet delen?
Na weer een half jaar zonder een woord, minstens, hield ik het niet meer. Vastberaden vroeg ik het hem. Of hij een keertje bij me langs wilde komen, met zijn viool.
Hij deed alles wat ik van hem vroeg. Misbruik zou ik er van kunnen maken, maar dat deed ik niet. Ik schoof de pianokruk aan met precisie en vroeg wat híj wilde. Kreeg nog antwoord ook. Dus ik begon te spelen. Met de spanning in mijn vingers, want met viool samen spelen had ik nooit eerder gedaan, laat staan met iemand als hem.
Maar ik hoefde niet te leiden, hij wist precies welke kant dit op moest. Zo had ik hem nog nooit meegemaakt. Zijn snaren jankten als de mijne weenden, de zijne schaterden als de mijne huppelden. Het was voor het eerst dat hij iets leek te voelen, dat ik iets van hem begreep. Dat iemand hem begreep. Dat hij iemand begreep.
Als alles pijn doet, na zes dagen. De voeten en de benen van het dansen. De stem van het schreeuwen en praten, het logge lijf, de nek, het hoofd van het lange slapen.
Dan is dit wat er overblijft: schouders, armen, handen. En de piano die staat te wachten in het middaglicht door de ramen.
Denken en spelen. De stad is leeg nu. Ik zou zo weer kunnen gaan. Uitstappen op het perron dat gisteren nog vol was met wandelschoenen en gladiolen. Maar de stad is leeg, ik dans niet, ik speel. Geen roze lippenstift. Geen accordeon, hoogstens nog een half afgebroken tent en wat zooi in de straathoeken. Ik dans niet, maar mijn handen wel. Snel, dan weer langzaam. Als het dwalen over de pleinen, het zoeken naar muziek, het gulzig opslokken van alles wat er te vinden is, wat er te dansen valt, wat er te genieten is. Maar geen knappe zangers nu. De toetsen rammelen onder mijn vingers, polsen stram. Zat ik zelf maar op dat podium, ik bespeel het publiek dat er niet is. Niet meer. Eindigen in de kroeg met iemand die lastige vragen stelt. Vindt hij me leuk? Vind ik hem leuk? Hij weet het niet, hij heeft te veel gedronken. Ik weet het niet, zoals gewoonlijk. Mijn hoofd schudt, de harde lange noten komen via mijn oren naar buiten. Nu doet echt alles pijn. Ik werk en zweet en het mag, ik heb niet anders gedaan en zou ook niet anders willen. Het is te lang geleden dit, de week is alweer te lang geleden ook, maar toch moet ik ooit stoppen.
De straat in de schemering. Ik loop tegen de wind in na een prachtige avond. Mijn haar waait uit mijn gezicht, prettig, alles lijkt perfect. Lijkt, want het is hier te stil. Zo veel stiller dan in mijn hoofd, waar ik nog steeds het laatste liedje hoor. Een heel koor.
Ik weet dat ik de leegte kan vullen met mijn stem. Maar ik durf niet. Nóg niet, want ooit komt de dag dat ik hier lak aan heb. En gewoon gelukkig ga zijn, midden op straat.
“Ooh, when I’m old and wise
bitter words mean little to me
I’ll sing although the winds blow through me”
Ze had zich nog nooit zo vrij gevoeld als in de minuten nadat ze hardop nee had durven zeggen.
“Freedom” was het woord dat zich, schrijnend genoeg, steeds weer door de ruimte had geboord. Terwijl hij haar in zijn greep had, haar strak aankijkend, beide armen om haar heen geslagen.
Gevangen in een wereld van betekenis, van lading en emotie, een wereld zonder luchtigheid, zonder lucht. Wurgend.
Die greep had haar mond eindelijk geopend, en happend naar adem, al wist ze niet meer hoe, had ze het gezegd. De woorden blijkbaar precies goed uitgesproken.
De beklemming vloeide weg van haar hals, weg uit de ruimte, weg uit de muziek. Ze maakte zich volledig los en was zich plotseling bewust hoe licht ze was zonder het gewicht van een ander. En ze danste heel de nacht, als het individu dat ze altijd geweest was, maar nu triomfantelijker.
Ik kijk nooit vrijwillig naar het Eurovisie songfestival. Wel onvrijwillig. Bijna altijd zelfs, want in dit huis ontkom ik er niet aan. Maar in ieder geval heb ik dan wel elk jaar weer een reden om een klaagblog te schrijven.
Zo stond dus ook gisteravond de televisie aan. Al surfend over het internet zat ik het een beetje aan te horen en al had ik mijn aandacht er niet bij, toch viel me iets op. De kwaliteit van de nummers was namelijk hoog, en de hoeveelheid poespas was klein. Sterker nog, vals zingen of in kutpakjes rondlopen bleek door de kijker gewoon keihard te worden afgestraft, in tegenstelling tot andere jaren.
Ik denk dat de vogels van verbazing van het dak gevallen zijn.
Zou het moment waar ik al jaren op wacht daar zijn? Zou het songfestival eindelijk een leuke wedstrijd worden met goede muziek? Ik ga er zaterdag voor zitten. Vrijwillig.