Ik wandel door de moestuin van mijn vader. Zo’n fijne plek. Zo groen, zo groot en zo veel om je op te verheugen. Dahlia’s in alle kleuren, bessen om van te snoepen en pruimen zoals je ze nog nooit geproefd hebt.
De peulen staan weer op dezelfde plek als twee jaar geleden, en weer zijn mijn ouders ver weg, ben ik hier in mijn eentje. Twee jaar geleden plukte ik ze elke dag, die peulen. Het was de zomer die alles veranderde. Er zijn zo veel herinneringen, en zeker als ik in deze tuin sta. Mooie herinneringen, veelbelovende herinneringen, maar ook doen ze pijn.
Dat is de pijn die overblijft. Al kan ik weer lachen, weer zingen en fluiten, ik zal nooit meer helemaal dezelfde worden. Ik zal nooit vergeten hoe makkelijk het blijkbaar kan zijn om iemand tot in het diepst van zijn ziel te kwetsen, ook al heeft diegene het op geen enkele manier verdiend. Ook al was het allemaal zo goed bedoeld. Het gevoel verraden te zijn, dat is het gevoel dat niet zomaar verdwijnt.
Maar in deze tuin schijnt de zon, in deze tuin ruikt het heerlijk, er is genoeg om het verdriet te laten gaan. In deze tuin wil ik je een knuffel geven om te voelen dat je me geen pijn wilt doen. Ik mis je. Maar die knuffel krijg ik binnenkort, een knuffel en een zoen.
Ik kijk omhoog. Daar waar niets is, bijna niets. De blauwe hemel, de sterren, niets dat zich zorgen hoeft te maken op zijn minst, een enkel vliegtuig daar gelaten.
Was het maar af en toe zo leeg in mijn hoofd. Gewoon niets. Geen angst, geen pijn, geen zorgen. Zoals vroeger.
Ik kijk en ik kijk. Zolang je naar boven kijkt hoeft er niet veel. Zolang je naar boven kijkt valt het allemaal wel mee. Misschien gaat het wel regenen en spoelen mijn zorgen naar de zee.
Wetenschap is soms ook kunst. Met name als je je monsters (!) onder de microscoop uit laat drogen (wat dan weer minder wetenschappelijk verantwoord is…)

Dit bos ligt vol met herinneringen. Vol met gedachten. Vol met verdriet. Hoe vaak fietste ik hier wel niet, verzonken.
Maar stiekem is dit bos gewoon een bos als ieder ander. Ik kijk om me heen, naar het frisse groen, dorre bladeren op de grond. De geur van mos waait in mijn gezicht. Vogels fluiten. Een nestje. Beuken, berken, elfenbankjes en de bloemetjes in de berm.
Het bos is misschien niet de allermooiste plek die ik zou kunnen verzinnen, maar ik houd van dit vergezicht, het langgerekte fietspad onder de zonnestralen. Ik kan er elke dag naar toe. Ik kan er doorheen als ik naar mijn werk ga, en weer terug, het is niet eens om. De natuur horen, zien, ruiken. Mezelf zijn.
En huilen als het moet.
Hoe de seizoenen je laten herinneren.
Ik sta op, doe de gordijnen open en kijk de lente recht in de ogen. Het is al licht, de vogels fluiten, de blauwe lucht en de zon op de muur.
De pijn van een jaar geleden. Hoe ik de hoop op een vertrouwensband had opgegeven, de angst, het zeurderige gevoel in mijn maag, dag in, dag uit.
Waar ben je? Kom hier, dat ik je een knuffel geef, en dat we samen huilen om wat is geweest, zodat we het eindelijk achter kunnen laten. Hand in hand de nieuwe lente in, de toekomst in, kijk maar eens hoe mooi het zonlicht is.
…in de kop van Limburg ;)