Er stijgt een plots gesuis op uit de straat. Ik duw het gordijn naast me een klein stukje open en kijk naar de dikke druppels die in het licht van de lantaarnpaal op de parkeerplaats spatten. En dan mis ik je opeens weer. De herfst in aantocht en je auto weg, een lege plek.
Een gevoel dat je door de kleinste associatie zomaar overvalt. Het vroege donker. Ik had me nog zorgen gemaakt toen het er niet was, want de liefde mag niet kwijt, maar ik had mezelf gelukkig moeten prijzen. Dit gat is zo diep en onverwacht, en je vergeet altijd hoe het eruit zag.
Ik laat het gordijn terugzakken. Als ik me weer probeer te concentreren is alles veranderd. Kwam je maar terug, was je maar hier. Hoefde je maar nooit weg.
Alles wat zij in haar handen nam kreeg de aandacht die het verdient. Of het nou een appel was, zoals ze die altijd keurig zat te schillen, de mascara die ze elke dag weer met uiterste precisie op haar wimpers bracht, of haar haakwerk in de avond, ze was altijd even voorzichtig en toegewijd.
Niet alleen haar vingers waren zo zorgvuldig. Als ze sprak, sprak ze in afgewogen woorden. Nooit zou ze iemand kwetsen met haar stem. En als ze zong, dan was het zuiver als goud en bitter als de nacht.
Die mond. Als die lippen hem kusten, zo rustig en doordacht, er was niets intenser dan dat. Nog steeds wist hij niet wat hem overkwam als ze haar bezieling weer met hem deelde. En evenmin wist hij of het een vloek was of een zegen, maar één ding was zeker. Zonder haar had hij nooit geweten dat je zo veel van iemand houden kan.
Het is kalm geworden in mijn hoofd. Ik schrijf geen verhalen en gedichten meer over de pijn. De woede en het verdriet, ik kan ze een beetje vergeten.
Een beetje. Net genoeg om het soort van draaglijk te maken.
En toen werd het stil. Ik schrijf niet meer, niet meer zoals toen, want die andere ik die ooit zo veel te vertellen had lijkt wel verdwenen. De fantasie moest plaats maken voor de gedachten aan wat is gebeurd, de gedachten die nog altijd meer dan dagelijks zijn. Waar ik geen woorden meer aan vuil wil maken, maar die altijd en overal wel weer ergens iets in zien om in mijn hoofd een bruggetje naar te slaan. En zo tellen de uren. Van binnen huilend om dingen die mensen doen en zeggen, omdat ik weet waartoe ze kunnen leiden.
Het is niet leuk dat het hier zo anders is, al drie jaar. Maar ik kan het niet, niet nu. Misschien komt het ooit terug. Ik blijf hopen op die dag. Zolang er hoop is, ploeter ik verder zoals het nu gaat – en duim ik dat wat ik nu schrijf toch een beetje het lezen waard is.
Als je weg bent lijkt het zo onwerkelijk. Dat je echt van me houdt, dat je er echt voor me bent. Want ik zit hier alleen. En beeld me weer in: die jongen van wiens knappe koppie ik maar geen genoeg kan krijgen. Die jongen die me troostte toen ik pas nog verdriet had, de jongen waarmee ik plezier maakte in de zon en in de regen, die jongen die er voor zorgt dat ik me bij alles net dat beetje prettiger voel. Jij. Zolang je bij me bent tenminste.
En dan komt er altijd weer dat moment dat je moet gaan, lijkt het allemaal zo ver weg ineens. Is het wel echt waar? Houd je van me, zul je me geen pijn doen, ben je er voor me als ik je nodig heb? Maar waar ben je dan?
Omdat je niet weet waar je moet proberen. De dagen zo lang maar je armen te kort, en de regen blijft het zicht verstoren. Het beeld vervaagt. Hoewel je niet kunt stoppen met denken blijft er weinig over van dit verhaal. Er is geen uitweg.
Als het leven zich draait op de roulettetafel. Het lot wordt er niet anders van. Wat geweest is is geweest en wat komt zal komen – je weet alleen niet waarom en dat is wat het zo onverdraaglijk maakt. Maar ooit zul je zien dat het ineens minder moeite kost. Ooit is er die dag dat je van dat alles wordt verlost.
“Ik heb koekjes en cola. En verdriet. Wil je ook wat?”
“Nee”, zei hij.
Da’s mooi, dacht ik bij mezelf, want dan kan ik die koekjes lekker houden.
Ik ben gewoon te principieel voor deze verstandhouding. Ook al brengt het me op dit moment nog zo veel goeds. Dat het ooit ergens mis is gegaan, jaren geleden, dat maakt me nog steeds boos en teleurgesteld. En ik schaam me ervoor. Want zoiets doe je gewoon niet. Punt uit.
Ik houd ook niet van het woord verstandhouding. Ik wil helemaal geen houding, ik wil gewoon mezelf zijn en zielsveel houden van. En ja ik weet het, op den duur is het vast onvermijdelijk in iedere relatie, maar hij heeft dat goede gevoel bij mij al na twee maanden hardhandig kapot gemaakt. Of eigenlijk al voordat we die relatie überhaupt hadden. Misschien is dat het probleem. Dat er zo veel stuk is. Stuk in mijn hoofd. Je kan wel lijmen, maar de barsten die blijven.
Koekjes, cola en verdriet. Ik wil het best weggeven, maar dat kan nou eenmaal niet.
Als de pijn onontkoombaar is, dan is het gewoon makkelijker. De realiteit en de wereld zo hard dat je geen uitweg vinden kunt. Als je alles kort en klein zou willen slaan omdat het gewoon niet eerlijk is.
Wat heeft het voor zin? Als je hier niet thuishoort kun je beter zelf niet bestaan. Jezelf uitwissen. Verzachten. Het klinkt gek, maar de pijn wordt minder als je kerft in je huid. Alsof het niet meer uitmaakt dan. Laat het maar gaan, laat alles maar, en wees maar het verdriet dat je bent. Je hoeft niet meer sterk te zijn als het niet gaat.
De schrammen overal, van top tot teen. Ze lijken willekeurig, maar als je goed leest is het duidelijk te zien.
“Help. Help me en help me niet, want het heeft geen zin. Zorg voor me alsjeblieft. Want blijkbaar leef ik, ook al weet ik niet waarom.”
Ik was onderweg, boos. Onderweg naar een ander. Ik wist niet eens precies waar ik was, maar wel waar ik naartoe ging. Maar één doel.
Pas toen ik bij die verkeerde persoon in bed lag dacht ik aan mijn vriend. Besefte ik wat ik aan het doen was. In paniek brak ik de daad af, sprong zijn bed uit en probeerde het huis zo snel mogelijk uit te komen terwijl ik mijn kleren aantrok.
De gang leek op die van mijn ouderlijk huis. En toen voelde ik het. Schuld. Ik, een vreemdganger, onuitwisbaar. Vanaf nu zou iedereen die dit wist me veroordelen – en nog terecht ook. Ik zakte in elkaar van verdriet.
Ik schok wakker naast mijn vriend. Zelden zo opgelucht. Ik deelde mijn droom.
“Wat lijkt het me vreselijk om zoiets gedaan te hebben. Om te beseffen dat je die schuld vanaf dan voor altijd bij je draagt. Waarom zou je zo stom zijn om zoiets te doen?”
Er is een omslagpunt geweest in mijn leven toen ik hem leerde kennen. En dan bedoel ik niet het verschil tussen een relatie hebben of niet. Voor en na zijn twee totaal verschillende dingen.
Eigenlijk is er niet eens zo veel veranderd. Ik ben nog dezelfde. Maar er is één ding dat nooit meer omgekeerd kan, en dat is dat ik nu weet hoe het voelt als je vertrouwen gebroken wordt. Natuurlijk wist ik wel dat de wereld niet eerlijk in elkaar steekt. Maar als je het zelf meemaakt besef je pas wat het inhoudt. Als je het zelf meemaakt is het niet iets wat je hoort en waar je je een paar minuten kwaad om maakt om vervolgens weer verder te gaan met de vastberadenheid nooit zoiets aan te richten. Als je het zelf meemaakt sleep je de pijn jarenlang met je mee. Misschien wel de rest van je leven. Hoe het voelt als iemand je gevoelens wegwuift, de mens in je ontkent en vernedert, dat vergeet je nooit meer. En ook het ongeloof en de woede dat iemand die weet dat je van hem houdt zoiets doen kan, ze blijven.
Dat is het hem. Toen er nog niets gebeurd was, ik verlang terug naar die tijd. De tijd dat de dagen niet ongevraagd onderbroken werden door een hart vol pijn. Terwijl het zo mooi had kunnen zijn.
Zo veel frustratie in één persoon. Nooit eerder zoiets gezien. Iedereen is tegen haar, ze weet het zeker. Wat is er toch gebeurd, wat heeft zij meegemaakt, waarom maakt ze het zelf altijd alleen maar erger door er met die overtuiging tegenin te gaan?
Woedend en in de war. Ze ziet geen oplossingen meer. En die zijn er ook niet op de weg die zij bewandelt.
“Maar geeft niet.”
Maar geeft niet, maar geeft niet. Hoe vaak heeft ze dat nu al gezegd met de tranen in haar ogen? Steeds begint ze weer opnieuw met haar relaas, en kijkt me vervolgens langer dan anders recht aan. Wachtend tot ik haar gelijk geef. Een zoektocht naar erkenning. Maar hoe kan ik ja knikken als de keuzes die ze maken wil alleen maar verder van het pad naar erkenning af zullen leiden? Waarom altijd zo veel wrok? Ik zou willen dat ik haar kon laten zien dat ze het totaal anders aan moet pakken. Ik zou willen dat ik haar kon laten voelen dat ze mij kan vertrouwen, net als zo veel anderen om haar heen. Dat we het goed bedoelen ook al maken we soms fouten, dat ze ergens moet durven beginnen daarin te geloven. Het zou zo veel veranderen.
Maar ik kan het niet. Hoe ik ook probeer, hoe ik ook wend of keer, ik weet niet hoe ik het brengen moet. Er is geen manier om dicht genoeg bij haar te komen, want als er iets is wat ze heeft geleerd, is het haar hoop op veiligheid verborgen houden voor alles wat leeft.