De kou snijdt.
Ik wacht op jou,
in de oostenwind
eigenwijs als een klein kind
omdat je terug moet komen.
Of je wilt of niet
zonder jou ben ik verloren,
maar mijn koppigheid ten spijt
gaat je deur niet open.
Ben ik je echt kwijt?
Ik loop naar buiten. De “frisse” lucht in, noemen ze dat. Het mag dan koud zijn, ik heb de afgelopen tijd geleerd dat de Nederlandse buitenlucht allesbehalve schoon is. Ga maar eens na: als je buiten loopt of fietst, hoe vaak ruik je dan uitlaatgassen, sigarettenrook of houtrook? Ongemakkelijk vaak. En dat is lang niet alles, want ook als je het niet ruikt adem je fijnstof in. Nederland ligt onder een deken van luchtvervuiling, zeker nu het koud is, uitlaatgassen veelal in de straten blijven hangen en veel mensen hun kachel stoken. Ook in afgelegen gebied ben je niet per se veilig, want rond veehouderijen zijn de fijnstofconcentraties eveneens hoog.
Het gevoel dat de lucht die ik inadem slecht voor me is ben ik heel gauw beu geworden. Ik maak de bewuste keuze om er zo weinig mogelijk aan bij te dragen, maar wat mijn eigen gezondheid betreft heb ik geen keuze: stoppen met het inademen van andermans afvalstoffen is onmogelijk. Ze zijn overal.
Toch is er ook goed nieuws. De duurzame transitie is in volle gang. En alles wat goed is voor het klimaat, namelijk stoppen met alle vormen van verbranding (inderdaad, ook houtstook draagt bij aan klimaatverandering) en veel minder dierlijke producten eten, is ook goed voor de luchtkwaliteit en onze gezondheid. Dus de toekomst zal ons verlossen van luchtvervuiling. Wat mij betreft mag het alleen best wat sneller gaan allemaal.
Zo veel mensen op straat, het saamhorigheidsgevoel van ieder speciaal gekleed voor deze gelegenheid, allemaal hier met hetzelfde doel. Dat maak je nergens anders mee. En van al die kleuren en prachtige uitbundige kostuums kun je haast niet anders dan vrolijk worden. Maar normaalgesproken begint de pret al veel eerder. Bij het samenstellen van je kostuum, het luisteren of voorbereiden van de nieuwe liedjes voor dit jaar of het bouwen van een carnavalswagen. Iedereen viert dit feest op zijn eigen manier, jong en oud: dansen, zingen, bijkletsen met oude bekenden, muziek maken met de harmonie of kapel, meelopen in de optocht of van een afstand toekijken, rennen en spelen met al je vriendjes en vriendinnetjes, het maakt niet uit zolang je maar plezier hebt. Alle zorgen maar zeker ook alle onzekerheden een paar dagen opzij. Je kunt nu net zo mooi of lelijk zijn als je wilt, wie of wat je ook bent, want schoonheid is alleen nog afhankelijk van je kleding en je schmink. Dat is toch prachtig?
Als het buiten zo koud is dat het stil is. Dat is altijd het moment dat een gevoel van immense rust over me heen valt. Zo fijn als de vrieskou prikt in je wangen en de wind zachtjes kietelend tussen je dikke kleren kruipt. Dan zou ik wel uren willen wandelen in de ongerepte natuur.
Maar dat doe ik niet meer. Zes jaar geleden werd ik gevonden in De Peel door een nieuwsgierige Sint-Bernard. Bewusteloos, in de sneeuw. Verdwaald op een van mijn lange tochten omdat ik van geen ophouden wist, te weinig eten bij me had.
Dus dat doe ik niet meer, of in ieder geval niet alleen. Wat ik niet snap is dat er nooit iemand mee op zoek wil naar het heerlijk koude avontuur. Maar dat is niet erg, want er is genoeg te genieten van de winter. Ik kan lopen in het park, of naar de stad fietsen voor een kop warme chocolademelk en weer terug.
Alleen naar De Peel ga ik niet meer. Of tenminste, voorlopig niet.
Want sinds die ene keer weet ik dat sterven in de kou een prachtig zachte dood is. Ik verheug me nu al op die dag.
Plots breekt er een waterig zonnetje door het wolkendek. Ik kan me niet eens herinneren hoe lang het geleden is dat ik de zon heb gezien. Deze winter mag dan zacht zijn, hij is daardoor des te grijzer. Ik was al haast vergeten dat het ook minder somber kan. Hoezeer ik verlang naar een prachtige winterdag, de zon reflecterend in de sneeuw of liever nog op een gladde ijsvloer.
Maar nu wordt alles ineens anders. Ik fiets op een licht verzetje. Een oud, bekend gevoel overvalt me. Vogels fluiten en in de verte koert een duif. Die duif doet me denken aan langzaam wakker worden op een vrije zomerdag, toen ik nog bij mijn ouders woonde. Of langer geleden nog, als we bij opa en oma logeerden. De zon, de natuur, de hele dag tussen het groen zijn. Zo ver is het nog lang niet, maar het is ook zeker niet koud.
Eenmaal thuis valt me iets op aan de hortensia bij de voordeur. Eén jong, frisgroen blaadje.
Hij laat voorzichtig van zich horen: de lente.
Het leven is één groot raadsel.
Als er opeens een blaadje van de hortensia in het toilet ligt. Als ik het licht uit wil doen en het juist aan gaat. Als het regent terwijl de radar zegt van niet, en héél soms ook andersom.
Hoe het kan dat ik ben wie ik ben en doe wat ik doe, en dat er zo veel dingen goed gaan. Want uiteindelijk ben ik ook maar een hoop op elkaar gedrukte moleculen.
Maar het grootste raadsel blijft waarom ik zo graag bij je ben. Waarom het nog altijd kriebelt in mijn buik als ik in je bruine ogen kijk, een warm gevoel me overvalt als ik hoor dat je thuiskomt. En waarom jij, uitgerekend jij datzelfde hebt bij mij. Ik heb geen idee hoe dat kan, en dat is misschien wel eng, maar vooral ontzettend fijn.
Zo mooi, zeker live, veel te mooi voor zo’n lelijk onderwerp. Toen ze begonnen met spelen schrok ik ervan hoe mooi en lelijk tegelijk kan zijn.
Omdat ik nog veel te goed weet hoe het is om bedrogen te worden. En dan vraag ik me af: zou dit echt gebeurd zijn? Zeg me alsjeblieft dat deze tekst niet naar waarheid is. Zoveel ellende. Schaamte en spijt. Maar vooral de onrechtvaardigheid, omdat het die ander is die er het meest onder lijdt. Toekomst kapot, vertrouwen kapot, eigenwaarde kapot. Wat blijft er eigenlijk nog heel? Weinig mensen denken erbij na hoe moeilijk het alleen al is om toe te geven dat dit je overkomen is. Ik heb nog altijd het gevoel dat ik daar als persoon op afgerekend word. Dan hoor ik de stemmen al in mijn hoofd – had ik maar niet zo’n naïef kind moeten zijn, had ik maar voor mezelf op moeten komen en weg moeten gaan. Ze weten er niks van, maar ze oordelen wel.
Schrammen genoeg. Toch is het niet eens mijn eigen pijn die me zo raakte. Het is de wetenschap dat er elke dag wel ergens iemand op deze manier verraden, verscheurd, in de hoek getrapt wordt. En de angst, de angst dat liedjes als deze het minder erg laten lijken.
Tren begint op de piano te spelen en het wordt langzaam steeds stiller in de schouwburg. De muziek is nieuw. Nieuw en kwetsbaar, prachtig mooi. De zaal voelt het.
Jack zet in. Ik spits mijn oren.
“Ik lig in bed met ien oeg oap
en ik overzeej de zaak
ik kan neet sloape,
d’r is ’n rejje dat ik waak
’t ruukt hier neet allien naar roeze
en ik strompel naar de douche
’n lederhose
en ’n felgeblokte blouse
boete loepe ’n paar late
en alles vuult hier vroeg
d’r valle gate
en mien kamer is ’n kroeg
mien bed is enne asbak
en alles slingert rond
als ik wat vastpak
velt iets anders op de grond
de telefoen plekt vast an mien vingers
en ik zeej
vastenoavend is vurbeej”
En dan is het hoge woord eruit. Alles valt op zijn plek: de tekst, het moment in de voorstelling en de melancholie in de muziek. Maar eigenlijk begint het nu pas, want de blazers zetten in voor het refrein, Tren zingt een tweede stem en ik krijg kippenvel.
Dit lied vertelt exact hoe het voelt. Ik zie mezelf al staan over een maand, op het plein hier voor de schouwburg. Dansen, dansen, dansen. En na vier dagen dit gevoel. Maar dat is niet erg, het is alleen maar prachtig, en zeker met dit lied dat me sindsdien niet meer loslaat. De voorpret is begonnen.
(fragment: Jack Poels – Rowwen Hèze, Drie kier alaaf, 2017-2018)
Duizenden roeken vechten om een plekje voor de nacht. Het kleine stukje bos in het winterse landschap ziet er zwart van. Alle bomen kaal, maar allemaal een pruik van schreeuwende en fladderende zwarte vogels.
Soms schrikt er één. Niemand weet waarvan. Dan vliegt hij op, hoog boven de takken uit, en instinctief volgt de rest. Paniekerig vliegen ze dan met zijn allen rond als een wuivend visnet in de schemerlucht. Luid kakelend. Tot ze een paar minuten later weer afdalen naar de bomen en het gevecht om een rustplekje op de takken opnieuw begint. De herrie verstomt nooit.
Het zal mijn tijd wel duren. Ik fiets onder de ruziemakers door naar mijn huis en mijn bed, waar ik godzijdank niet iedere avond om hoef te vechten. En ondertussen hoop ik maar dat die roeken tijdens het ruziezoeken geen tijd hebben om te poepen.