Er zitten zelden vogels in de tuin. Maar het roodborstje zit er nu al een klein uur. Zo’n schattig beestje. Schuilt voor de onophoudelijke regen onder de enige struik, schudt zijn vleugeltjes droog.
En dan zie ik ineens hoe het roodborstje brutaal onder de struik vandaan rent, ruw een pier uit de grond trekt en hem snel opeet. Moord in mijn tuin! Op míjn pier, die míjn kleine beetje moestuingrond vruchtbaar houdt. En het blijkt niet de enige pier die door dat lieve schattige kleine roodborstje te grazen wordt genomen. Ik hoop maar dat er nog hier en daar een pier overblijft, ik was net zo blij met die nuttige beestjes in de bodem. Even overweeg ik om dat rotborstje weg te jagen, maar wat heeft het voor zin? De hele komende week ben ik overdag niet thuis en dan kan hij zijn vreetlustige gang gaan.
Natuurlijk, ik had kunnen weten dat dat roodborstje niet voor mijn plezier op bezoek kwam. En iets anders dan pieren is er in mijn kaalgeslagen moestuin niet te halen. Ik kon wel wat romantiek gebruiken in die lege verregende tuin, maar blijkbaar is het toch waar wat ze zeggen. Een lelijke omgeving trekt criminelen aan.
“Ik houd van je.”
“Ik ook van jou.”
Rowwen Hèze op de autoradio. Een week gevoel begint in mijn maag en verplaatst zich binnen een seconde tot aan de topjes van mijn vingers. Soms stroomt liefde over. Ik zou je plat willen knuffelen, maar dat is beter van niet zolang je aan het rijden bent. Dus in een reflex knijp ik mijn armen maar dicht tegen mezelf aan. Het teveel moet er even uit.
Het jaar had niet beter kunnen beginnen dan met jou.
Een gelukkig 2019 iedereen!
Van kerstliederen krijg ik nooit genoeg. Ik kan dit uren doen: opgaan in het orkest, nu eens sluimeren in de samenklank en dan weer boven de rest uit samen met de andere saxofonisten. Prachtige muziek vraagt om dynamiek. En hoe dan alles samenvalt. Dat je je eigen geluid soms niet kunt onderscheiden van het geheel, alleen de saxofoon voelt en de lucht die trilt. En je dan weet dat het goed is. De sfeer, de authentieke kerk, midwinterhoorn buiten in de snijdende wind die door de straten van het oude Borne raast. Daar merken we binnen niets van, maar de wetenschap voegt iets toe aan de warmte. De warmte van de mensen en de klanken en misschien ook wel een heel klein beetje van de tientallen kaarsjes die branden in het gangpad. Het is feest, kerstfeest, feest van harmonie.
We sloten af met een uitbundig White Christmas. Ieder jaar is ieder kerstconcert – in welke vorm dan ook – te kort.
De volgende ochtend lag er een laagje sneeuw in de straten.
Het is nat. Een enkele fietser fietst vluchtig door het park. Ik staar al een tijdje naar buiten, maar niemand die mij ziet. Het is stil. De vogels verstoppen hun kopjes tussen hun veren. Regendruppels plukken aan het water in de plassen, de wind slaat ze af en toe tegen het raam.
De lampjes van de kerstboom zijn aan. Het is al een tijdje prachtig weer om binnen te zitten, maar ik heb al weken helemaal geen zin om binnendingen te doen. En dat komt doordat een blessure mij gedwongen binnen houdt. Genoeg te doen, maar in mijn hoofd wil ik vrij zijn. Ik wil lopen, rennen, fietsen, desnoods door de regen. Schaatsen, werken, vooral gewoon werken, zonder belemmering. Engelengeduld is daar voor nodig, want elke verkeerde beweging, elke vorm van belasting die te vroeg komt, kan ervoor zorgen dat ik weer een week langer aan de bank gekluisterd ben.
Ik hang nog maar voorzichtig een paar engeltjes in de kerstboom.
De trein rolt langzaam het centrum van de stad binnen. Berlijn begint zich af te tekenen. Links de S-bahn, die we zodadelijk in deze richting terug zullen nemen waardoor het tafereel zich nogmaals zal afspelen, maar dan omgekeerd. Rechts de stalen hekken van de Zoologischer Garten met daarachter het onheilspellende silhouet van de Gedächtniskirche en de duizenden herfstbomen van het grootste park in de binnenstad. De zon schijnt nu nog niet, maar morgen wel. Dan zal het geel en oranje oplichten tegen de blauwe lucht en de Fernsehturm op de achtergrond.
We passeren de Spree en zijn dan bijna op Berlin Hauptbahnhof. Het centrum van de stad bereiken we ongekend gemakkelijk en rustig. Deze prachtige metropool, zo weten we over twee dagen, is niet alleen perfect om zonder gedoe met de trein naartoe te reizen maar ook buitengewoon gemoedelijk en prettig om te vertoeven.
Als je erbij nadenkt is het eigenlijk behoorlijk raar. We marcheren met zijn allen, in rijen van vier, door de straten. Op het ritme van de grote trom. Alsof we samen één zijn – en verkeerstechnisch zijn we dat ook, een voertuig dat midden over de rijbaan struint. Alle auto’s moeten aan de kant. En bovendien maken we een behoorlijk pak herrie. Ik houd er stiekem wel van om mensen even op te laten schrikken uit hun gewone doen.
Verder is het vooral oncomfortabel. In formatie lopen en muziek maken, dat is sowieso al twee dingen tegelijk doen, dus het valt niet mee. Je raakt er ook nog eens enorm van buiten adem en een saxofoon wordt na een tijdje best zwaar als je wilt voorkomen dat je bij elke stap op je lip bijt. Je vingers worden koud en stijf, die prachtige pet klemt zich steeds strakker om je hoofd. Bovendien valt het niet mee om je bladmuziek te lezen terwijl die beweegt.
Maar dingen zijn nou eenmaal niet voor niets ongewoon. Als je iets ongewoons wilt doen moet je er meestal iets voor over hebben.
Op het commando ‘Rust!’ gaat iedereen ineens weer zijn eigen weg, kriskras door elkaar, verdwijnen instrumenten in koffers en mensen met uniforms in huizen. En dan is de rust inderdaad wedergekeerd.
Mooi Wark stond alweer in het voorprogramma. Mijn enthousiasme spatte er zo erg vanaf dat de zanger, toen de bassist me uiteindelijk had overgehaald om dan toch maar met één arm – mijn elleboog leunend op het dranghek – mee te zwaaien, zijn duim naar me opstak.
Ik zei tegen zus hoe sneu het is als je op die leeftijd nog steeds niks beters kunt bedenken dan dit soort muziek. Op dat moment kwamen ze met een of andere tekst over geile boeren op de melodie van Rosamunde. Zelfs de muziek konden ze dus niet zelf bedenken.
Rowwen Hèze is, ondanks hun imago van feesten en bier, zo anders dan dat. Ook zij hebben hun periode gekend waarin ze ontzettend ruig probeerden te zijn, maar zelfs toen zat er al zoveel meer gelaagdheid in de muziek. Rowwen Hèze heeft altijd echt iets te vertellen gehad. Elk lied een verhaal. In ruim dertig jaar schreven ze bijna tweehonderd van die verhalen, die ik stuk voor stuk van buiten ken – ook tussen de regels. En daarom was het ook deze keer gewoon weer ontzettend genieten vanaf het moment dat ze het podium op kwamen.
Onderweg door Noord-Holland viel ik in verliefdheid op het Nederlandse landschap. Het donkergrijze strakke asfalt, dat zich een kromme weg baant over de kaarsrechte polder. Koeien in de wei en windmolens in de verte die de platheid van dit vertrouwde tafereel doorbreken. Een NS-intercity raast voorbij achter een rij bomen. Over twee uur is hij aan de andere kant van het land.
Het is niet moeilijk om te zien hoe rijk we zijn, maar we kijken we er bijna nooit naar. Ons platte Nederland is misschien wat saai, maar toch prachtig vanwege zijn perfecte staat. Er mag alleen nog hier en daar wat veranderen. We hebben alles wat we nodig hebben, nu nog zorgen dat we dat in de toekomst zo kunnen houden. Minder koeien, meer windmolens en bieten en bomen. Minder vervuiling in die hemelsblauwe lucht, meer treinen en meer Tesla’s – of vooruit, de naam van een elektrische auto hoeft niet per se met trein te allitereren. Dan kunnen we dat toch best betalen?