Nu ben ik er echt klaar mee. Het is allang duidelijk: Rutte en Samsom gaan niet zonder elkaar kunnen. En dan kunnen we nog wel eindeloos debatteren over zorg blabla dit, belasting blabla dat en Europa oh-wat-eng, maar uiteindelijk kijken we toch alleen maar naar onszelf. Paars komt er, laat paars het maar uitvechten. In dit land gaat heus niet zomaar iemand dood.
Misschien zouden we eens wat meer moeten denken aan wat er wél allemaal dood gaat, zolang we alleen onze eigen centen proberen te redden. Niet aan een land, maar aan een wereldbol.
Het heeft lang zat geduurd. Gisteren had ik wellicht nog paars gestemd, maar er was gisteren niks te stemmen. Vandaag weet ik het zeker: vanavond kies ik niet voor een paarse coalitie, maar voor een groene oppositie.
In Duitsland kun je wandelen. Dat had je vast niet verwacht. Maar het kan, en soms stippelen ze er routes voor je uit die ze ‘lehrpfad’ noemen.
En het is niet dat ik dat nou zo interessant vind of zonodig iets wil leren als ik ga wandelen, maar één van die lehrpfaden leek over een mooie route te lopen. En wat bleek? Je leert er echt wat van:
Volg niet klakkeloos de bordjes ‘Lehrpfad’; die kunnen namelijk zomaar totaal in de verkeerde richting wijzen, zodat je de route uit je boekje kwijtraakt. Gebruik een goede kaart!
Als je van de route af bent, kun je het beste even aan toevallige voorbijgangers vragen waar je heen moet, ook al weet je het best. Goed voor je Duits.
Als je niet de bordjes ‘Lehrpfad’, maar je boekje volgt, kom je ineens bordjes tegen onder bomen waarop staat wat voor boom het is. Aha! Waarom de richtingbordjes dan de andere kant op wijzen weet waarschijnlijk niemand.
Rotbuche. Buche? Klinkt als beuk. Ik kijk omhoog. Ja, dat is absoluut een beuk, een flinke ook. Een rode ofzo? Tja, er staat niet bij waaraan je dan zou moeten zien wat voor beuk het is, dus dat schiet niet op. Maar Buche is dus beuk.
Als je bij een spoorlijntje staat te wachten tot er een trein komt omdat je een mooi plekje hebt gevonden voor een foto, komt de trein pas als je het net hebt opgegeven en bent weggelopen.
Zo zie je maar weer. Geen bal over bomen geleerd, maar toch een hoop kennis rijker.
Voor de vijfde keer dit jaar zit ik op een gekantelde bierkrat. Bordje op schoot, een beetje onbeholpen de aangebrande randjes van mijn vlees snijdend. Met dat ellendige plastic bestek natuurlijk; één punt van mijn vorkje is al afgebroken en in mijn hamburger verdwenen, dus ik verheug me vast op het moment dat ik die uit mijn gehemelte kan vissen.
Ik kijk naar mijn bord. Een hamburger met stukjes vork. En knoflooksaus. Altijd maar die knoflooksaus, waarmee grofweg twee mogelijkheden zijn: óf ik stink morgen als een otter, óf het ligt binnen enkele minuten op mijn nieuwe broek. Ohja, of erger nog, beide. Waarom doe ik dit eigenlijk? Wat is er zo leuk aan om in wind, rook en motregen kilo’s vlees weg te werken dat van binnen rauw en aan de buitenkant zwart is?
Ik bekijk die barbecue eens goed. Het moet een soort oerinstinct zijn, dat verlangen om in de buitenlucht je eten te roosteren op een vuurtje. Vooral mannen hebben blijkbaar de behoefte om zo nu en dan met vuur te spelen. Mannelijkheid ten top, een barbecue in elkaar zetten met een Ikea-handleiding erbij om vervolgens de kolen aan te steken met een aanmaakblokje. Of het gas opendraaien, nog beter. Maargoed, als ze er maar lol in hebben. En als we dan toch met vuur bezig zijn kunnen we er ook wel meteen ons eten op braden. Eten is tenslotte oerbehoefte nummer één. Het mannelijke jagershart komt pas echt aan zijn trekken door het voorgegaarde vlees van de slager een paar keer om te draaien. Bijkomend voordeel is dat de dames meteen als een heuse Madame Flintstone rauwe groentes en fruit bij elkaar in een bak kunnen gooien. Uit de supermarkt wel te verstaan, want in een boom klimmen gaat natuurlijk niet op hakken.
Gelukkig is het behoorlijk onschuldig. Ik bedoel: er zijn ergere oerinstincten. Het schijnt dat chimpanseemannetjes in het wild elkaars botten breken en elkaars vrouwtjes verkrachten. Dat vind ik persoonlijk al erg genoeg, maar helaas doen niet alleen chimpansees dat. Voel je hem al aankomen? Juist. Er zijn ook mensen die zich schuldig maken aan grof geweld.
Neem nou die dictators in het Midden-Oosten. Als je het mij vraagt zijn die mannen op geestelijk gebied nog niet helemaal in de beschaving beland. Geef die lui gewoon eens een leuk tuintje, een barbecue en een paar hompen vlees. Wellicht kunnen ze daar hun frustraties dan op botvieren.
Nijmegen Dukenburg. Ik ben de enige in de bus, die linksaf slaat om de zoveelste omweg te maken. Maar ik geniet alleen maar van dit ritje. Eerlijk gezegd had ik niet durven vermoeden dat deze wijk zo groen zou zijn. De klaprozen in de berm doen me aan het platteland denken.
De bus stopt. Een jonge vrouw in een rolstoel maakt aanstalten om naar binnen te gaan. Dat duurt vast even, maar mijn aansluiting is ruim, dus mijn humeur blijft onveranderd goed.
En dan gebeurt het ondenkbare. De rolstoelplank blijft steken op het trottoir. Muurvast. De deuren kunnen niet dicht, we kunnen niet vooruit, niet achteruit en hoe hard de chauffeur ook tegen het ding stampt, er is geen beweging in te krijgen.
Na een minuut of tien begin ik me langzaamaan zorgen te maken over mijn aansluiting op het station. Ik kijk op de klok. 21:47. Nóg een half uur later thuis… Normaal maak ik me niet druk om vertraging, maar als het om mijn nachtrust gaat kan ik zomaar pislink worden. Hoe een groene wereld ineens zwart kan lijken.
Op dat moment denk ik weer aan die jongedame. Ik kijk naar buiten. Daar staat ze, op de stoep – ze kan niet eens naar binnen – en ze kijkt me met grote ogen aan. Ik zwijg. Het lijkt zo goed geregeld tegenwoordig, de voorzieningen voor mindervaliden. Maar als puntje bij paaltje komt valt dat blijkbaar vies tegen.
Niet veel later komt er een vervangende bus, rechtstreeks naar het station, want ook zij heeft een trein te halen. Maar het is al te laat. Te laat voor mij, iets minder te laat voor haar maar hoe dan ook te laat. Als we op het station aankomen kan ze haar trein waarschijnlijk nog net horen wegrijden.
Allebei een half uur later op bestemming. Wat is nu een half uur op een mensenleven? Niet veel. Maar ik vraag me ook af wat het voor deze vrouw betekent. Want als je door iets simpels als het nemen van de bus klaarblijkelijk iedereen ophoudt, is het zo logisch om voortaan wel twee keer na te denken.
Gewoon pakken die bus meid, laat je alsjeblieft niet gek maken. Ook jij verdient het om te kunnen gaan waar je wilt en plezier te maken. En als ik daar blijkbaar een halfuurtje voor moet inleveren?
Dan zou het wel heel egoïstisch zijn als ik dat niet voor jou overhad.
Voor iedereen die na het lezen van de titel hoopt op biologieles: sorry. Ik wil gewoon even klagen.
Je ziet wel eens van die televisieprogramma’s voor onhandige mensen. Onhandige mannen, met name. Nu ben ik zelf geen man. En ook niet onhandig, over het algemeen, dus dat is fijn. Maar dat geldt niet voor alle onderdelen die bij mij horen, helaas. Ik wil het hebben over mijn mond. Mijn mond is veruit het meest onhandige mormel wat ik in mijn bezitting heb. Zeg maar gerust dat-ie twee linkertanden heeft. En die twee linkertanden willen nog wel eens iets fijnmalen wat niet fijngemalen hoort te worden. Mij dus. Lip, wang, tong, het maakt die allesvretertjes echt helemaal niet uit. Er komt nog eens een dag dat ik op mijn eigen strotklepje bijt, of desnoods op mijn twaalfvingerige darm. Maar iets zal er kapot moeten.
En dat is allemaal nog niet eens het ergste. Maar de gaten die ik zodoende in mijn mond krijg zijn zulke prachtige voedingsbodems voor vanalles wat leeft. Ik doel niet op mos op mijn tanden. Het zijn bacteriën. Ontsteking hier, ontsteking daar en dat doet PIJN mensen. PIJN. Als je eet, als je praat, als je lacht, zelfs als je slaapt. Waarom heb ik dat en anderen niet? Wat is dat voor onrecht? Minstens een week houdt zoiets aan, zodat die tanden vooral ook mooi de tijd hebben om ondertussen weer een nieuw tuintje te graven. Want stel toch dat ik er een paar dagen geen last van zou hebben… Zeldzaamheid. Meestal duurt het langer dan tien dagen voor de pijn over is. Voor het echt helemaal genezen is? Weken. Ze laten zo hun sporen na, die bacteriën.
Misschien is dat net het probleem. Want als ze echt endosporen vormen – en geloof me, dat soort dingen overleven alles wat mijn mond ook overleeft – blijf ik natuurlijk altijd besmet met die ene bacterie, ook als ik even geen ontsteking heb. Bacteriën. De koningen van de evolutie. Daardoor. Het is maar wat je leuk vindt.
Poe, toch nog biologieles gehad. Gelukkig stel ik weliswaar mezelf, maar niet jullie teleur.
Pyridine. Dat zegt de meesten van jullie waarschijnlijk niks. Maar als chemicus kom je er vroeg of laat mee in aanraking, omdat dit ogenschijnlijk simpele stofje veel als oplosmiddel gebruikt wordt. Ogenschijnlijk simpel, een zesring met één stikstofatoom. En toch kwam ik er al snel achter dat het spul verwarring zaait in de chemische wereld.
Toen ik zelf vier jaar geleden voor het eerst met pyridine moest gaan werken was de boodschap duidelijk: pyridine is giftig en kan met name mannen onvruchtbaar maken. Werk altijd in de zuurkast en zorg dat je het niet over je vingers krijgt. Wat gezegd werd door de practicumassistenten nam ik uiteraard voor waar aan en ik was voorzichtig.
Later kreeg ik echter in de gaten dat er iets raars aan de hand was. Neem een fles pyridine en bekijk de veiligheidspictogrammen: licht ontvlambaar en schadelijk. Niks bijzonders dus – probeer maar eens een oplosmiddel te vinden waar dat niet op staat. Niets over toxiciteit of andere gevolgen voor de gezondheid. Het duurde niet lang voor ik ontdekte dat er geen bewijs bestaat voor de kwalijke eigenschappen van pyridine. Geruchtmakend is de onaangename en zeer penetrante geur. Iemand moet ooit bedacht hebben dat dat niet gezond kan zijn. Iemand die chemici tot op de dag van vandaag in twee kampen verdeelt. En dat levert vreemde situaties op.
Zo stond ik op het lab bij organische chemie, klaar om daar mijn eerste reactie in pyridine uit te gaan voeren. Een toevallig andere aanwezige op datzelfde lab waarschuwde me: “Als je het af gaat dampen, pak dan de filmverdamper op het andere lab, die in de zuurkast staat. Voor de zekerheid.” Dat was ik dan ook zeker van plan, maar toen dat moment was aangebroken stond er iemand anders op het lab die zag hoe ik aanstalten maakte naar het andere lab te vertrekken met mijn kolfje. Hij keek me vragend aan: “Waar ga je nou heen met dat spul? Dat damp je toch gewoon hier af? Deze pomp is veel beter, anders krijg je het er nooit af!” Ik twijfelde een moment, maar gezien de ervaring van deze persoon nam ik het advies ter harte. Ik probeerde zo netjes mogelijk met de filmverdamper om te gaan, maar kon niet voorkomen dat er af en toe een vleugje pyridine voorbij kwam.
Op één van die momenten kwam eerstgenoemde persoon weer voorbij. Deze liep een beetje rood aan. “Ben je de pyridine nu hier aan het afdampen? Dat is echt niet gezond hoor, voor je het weet ben je onvruchtbaar! Als je het ruikt, is het al te laat. En maak die filmverdamper alsjeblieft goed schoon zeg.”
Vanaf dat moment liep ik braaf met mijn kolfje naar het andere lab, als ik weer pyridine moest afdampen. Tot de dag dat ik een van de professoren een vraag voorlegde over de volgende reactie die ik wilde uit gaan voeren. “Lijkt me een goed plan. Maar de pyridine moet er wel goed af zijn, anders lukt het niet. Voor je begint moet je maar even ruiken of alles er echt af is.” Ik knikte instemmend, maar was in de war. Ruiken of er nog pyridine op zit? Had hij dan werkelijk geen idee van de geruchten of was de scheikunde belangrijker dan de scheikundige? Nou vooruit, deze man was één van de oudste en meest ervaren personen op het lab en had bovendien kinderen. Dan zou het vast allemaal meevallen met dat spul.
Zo geschiedde. Ik kneep mijn ogen dicht, wapperde een beetje met mijn hand boven het kolfje en ademde voorzichtig in door mijn neus. Niets. Ik zuchtte opgelucht en nam me voor de volgende keer toch maar gewoon een chromatogrammetje te maken.
Vrijdagavond, Veolia-treinstel 206, Mook-Molenhoek. Toevallig stopt de trein zo dat ik hem weerspiegeld zie in de ramen van een hokje op het station. Ik kijk in het gezicht van Jan Linders, die op het motorrijtuig staat afgebeeld. Plotseling vraag ik me af wat die Jan eigenlijk in zijn nek heeft. Het is me nooit eerder opgevallen dat daar iets raars zat. Wat is het, zijn hand?
Ik kijk nog eens goed. En dan zie ik het. Het is Connie Palmen. Dat is minder absurd dan het lijkt. Connie is namelijk één van de andere bekende Zuid-Nederlanders die is afgebeeld aan weerszijden van één van de treinen van Veolia. En haar halve gezicht is blijkbaar in de beeltenis van Jan Linders beland. Ik besluit dat er iemand werkt bij Veolia die gewoon niet zo goed is in puzzelen. Of een hekel heeft aan de Jan Linders. Kan gebeuren.
Maandagmiddag, Veolia-treinstel 206, Boxmeer. Goed; ik bevind me dus weer in hetzelfde treinstel en zie weerspiegeld in mijn voormalige middelbare school dat Jan Linders nog steeds voor de helft uit Connie Palmen bestaat. Als ik de volledige spiegeling van de trein bekijk zie ik dat het bovendien het treinstel met Connie Palmen is, dat achter het mijne hangt. En Connie is intact. Dat is interessant. Dit moet betekenen dat ik, als ik straks uitstap en langs de andere kant van de trein loop, een hele Jan en een halve Connie zal aantreffen.
Niets blijkt minder waar. In Vierlingsbeek inspecteer ik beide afbeeldingen grondig maar kan geen sporen ontdekken van enige verwisseling: ze zijn allebei helemaal heel. Ben ik nou zo dom? Aan mijn bril kan het niet liggen, ik was laatst nog bij de opticiën.
Ik check, check en dubbelcheck elke keer als ik een van beide treinstellen zie, maar kan uiteindelijk niet anders concluderen dan dat Connie tegenwoordig een rechterhelft te veel heeft. En Jan een te weinig. Kan iemand dit mij uitleggen? Wat is Connie van plan? Wie is haar volgende slachtoffer? Toch niet Jack, mag ik hopen.
Pas op mensen, let op mijn woord. Connie is bezig aan een invasie. Als we niet uitkijken, is ze straks overal. Op de Veolia-treinen. Op NS-treinen. Op je voordeur, in je badkamer, in je bed. Behoed je!
Rusland. Het land van brede wegen en grote gebouwen. Je ziet de Griekse cultuur, maar ogenschijnlijk met nog meer rijkdom: zuilen, kerken, gouden daken, kandelaars en kaarsen. Hetzelfde alfabet, maar dan langer, en de taal is sterker, harder. Ligt altijd op het puntje van de tong. Russen zijn direct. Russen zijn harde werkers.
Land van de metro. Stations versierd, beelden en kroonluchters, warme wind, we ratelen tussen de muren. Het suizen maakt een gesprek onmogelijk, het leven gaat er hard. De geur van diesel en parfum. Vrouwen op torenhoge hakken en benen van ijzerdraad, vlechten als bloemen in het stijle haar. Bont. Precies zoals je Rusland verwacht.
Maar Rusland is ook Rusland. Het land van trappen met ongelijke treden, land van roestende hekken die nooit geschuurd, maar elke lente stomweg met dikke klodders overgeschilderd worden. De grauwe straten stinken, zand waait in je ogen en hoge hekken torenen uit boven de trottoirs. Geen groen, of hoogstens in de vorm van een vrachtwagen zonder voorruit: de bomen star en kaal, de bermen slechts uit modder. Het land waar je langzaam leest: Полиция, po-li-ts-i-ya en dan beseft dat twee paar ogen onder hoge petten je aankijken. Land van misplaatste trots, waar iedereen volgens eigen zeggen wel een nobelprijs verdiend heeft, maar gek genoeg nooit gekregen.
Armoede verraadt zich niet snel, maar toch zijn straten oud en de mooiste gebouwen blijken aan de achterkant vervallen. Een man zonder voeten kruipt rond met sandalen gebonden onder zijn knieën. Een vrouw zonder tanden. Een ander strompelt met een stok over het zebrapad, en heeft minstens drie keer groen licht nodig om aan de overkant te komen.
Op het onverharde plein een demonstratie onder kapotte rode vlaggen, maar de politie is in grotere getalen gekomen dan de demonstranten zelf.
Russen zijn harde werkers, maar hoe vaak de vrouwen ook poetsen, wat kapot is poets je niet weer heel.
Al jaren word ik geteisterd door jullie slechte samenwerking bij de aansluiting tussen de stoptrein Roermond-Nijmegen en de sprinter Nijmegen-Deurne, en vice versa. Een aansluiting van één minuut, dat is toch pure pesterij? Het is maar goed dat ik niet geteld heb hoe vaak ik als een debiel door de Nijmeegse stationtunnel gestormd ben, om mijn trein vervolgens weg te zien rijden.
Dat half uurtje wat ik dan wachten moet vinden jullie waarschijnlijk totaal niet interessant. Maar ik geloof dat jullie een paar kleine dingetjes over het hoofd zien. Want stel nu, dat ik bij dat gedoe een keer uit mijn nieuwe kleren scheur. Strak is tenslotte de mode. Vergoeden jullie dan de schade? En dat zou nog niks zijn, want als dit zo doorgaat kan het niet lang uitblijven voor ik een enkel verzwik of een andere blessure oploop. Betalen jullie dan de kosten van mijn fysiotherapeut? En de diëtiste, die ik dan nodig heb omdat ik niet meer kan sporten?
Overigens hoef ik voor dat laatste niet eens mijn enkels te verzwikken. Als een dolle van die heuvel afrennen, dat klinkt misschien makkelijk, maar heb je het eens geprobeerd? Nee hè? Geloof me maar, als ik nog een paar jaar zo door moet gaan zijn mijn enkels zo ver in elkaar gezakt dat ik vijf centimeter korter ben. Een kwestie van tijd dus, voor de rekening op jullie deurmat ligt.
En dan nog het feit dat ik dankzij deze onzin een half uur later thuis kom dan ik zou willen. Dat is dus een half uur van mijn nachtrust af, óf ik zou de volgende ochtend een half uur langer moeten slapen. Dat gaat dan wel van mijn werktijd af. Maar vooruit, dat geeft niet, als jullie dat half uur loon – bruto – netjes vergoeden.
Trouwens, stel nou dat ik een sollicitatie heb. En daar dan een half uur te laat aankom, met een halve rok aan en zwikkend op mijn hakken, wallen onder mijn ogen. Dan word ik waarschijnlijk niet aangenomen, wel? Betalen jullie mijn uitkering?
Duur? Vrees niet, ik ben nog niet door mijn opties heen. Denk je eens in: een winkeldiefstal op het station. En daar zien ze mij dan in volle vaart naar het andere spoor rennen. Vluchten met de trein, dat is ook in, wist je dat? Daar gaan ze natuurlijk achteraan. Ik mis mijn trein en hopla, kan gelijk een nacht de cel in. Of ik kom weg met een boete misschien; ik voel weer een rekening op jullie mat aankomen. Maarja, de politie is niet het enige wat eventueel achter mij aan zou kunnen komen. Moordenaars, verkrachters, als die trein voor mijn neus wegrijdt zit ik als een rat in de val. Wil je dat soms op je geweten hebben? Er eens over nagedacht wat een rechtszaak kost? Psycholoog? Forensisch onderzoek? Of een begrafenis?
Nu denk je misschien dat ik overdrijf, maar de kans op een begrafenis lijkt mij vrij reeël. Enig idee hoe mijn hart tekeer gaat als ik weer voor de deur van de trein sta te wachten, en die voor de zoveelste maal tergend langzaam en nét iets te laat het station binnenrijdt? Mocht er ooit eens iemand met een hartaanval door de deur naar buiten vallen en ter plekke komen te overlijden dan weet je bij dezen hoe het komt. Een zwartgelakte kist graag, en veel bloemen.
Of doe anders toch maar een fatsoenlijke aansluiting, dat is voor jullie waarschijnlijk ook fijner. Goedkoper zo u wilt.
Op de bassischool zat ik in de klas bij Morys. Acht jaren lang. Morys was de jongen die door de meisjes het aardigst gevonden werd, want hij zong nooit stomme liedjes over meisjes die in de vuurmachien moesten. Morys kon wel goed zingen overigens. Bij de traditionele kerstmusical mocht hij zelfs door de microfoon zingen, en ik niet. Terwijl ik veel langer zangles had gehad dan Morys.
Dat was dan weer zijn eigen schuld. Want hij had ooit in de zangles zitten klieren, net toen de docent zelf liedtekstjes aan het verzinnen was. Daaruit kwam voort: “In Den Haag, in Den Haag, woont Morys dat grote blaag!” Niet dat Morys in Den Haag woonde, maar daarna hebben we hem nooit meer teruggezien. Niet op de zangles tenminste.
Wel op school. En dat kreeg nog een staartje, want plots bleek dat Morys verliefd op mij was. Wat wilde ik nog meer: de aardigste jongen van de klas was verliefd op mij. Ik had het alleen niet in de gaten. Dus toen Morys stikkend van de zenuwen in een hoekje van het schoolplein mij zijn liefde verklaarde, rende ik hard weg omdat ik dacht dat het een grapje was. De arme ziel.
Dat was het begin van een mislukt liefdesleven. Dat van mij bedoel ik.